Tag: democracy

  • In Taiwanese politics, the DPP is taking over the KMT’s stable narrative niche

    Now that the DPP’s Tsai Ing-wen (蔡英文) has begun her second term as President of Taiwan and her defeated KMT opponent Han Kuo-yu (韓國瑜) has successfully been recalled as Mayor of Kaohsiung, it is useful to look at the changes in the Taiwanese political landscape in recent times. Six years after the Sunflower Movement protests against then President Ma Ying-jeou (馬英九) over his rapprochement to China and four years after the Democracy Progressive Party (DPP, 民主進步黨) captured the majority in the Legislative Yuan for the first time in history, it seems that the Chinese Nationalist Party (KMT, 中國國民黨) is no longer the risk-free default choice during elections. In its early years, the DPP had to fight against a negative reputation of its members as provincial rabble-rousers seeking to overthrow the state, more skilled at throwing chairs in the legislature than steering Taiwan’s development. But things have changed. The dynamics of the January 2020 presidential elections and the unrest in Hong Kong only confirm that a sovereign Republic of China Taiwan (中華民國台灣 zhōnghuá mínguó táiwān) is now the status quo in Taiwanese politics. Moreover, the Tsai government‘s globally praised response to the Covid-19 pandemic is the last step in the KMT losing its monopoly on the claim to providing reliable governance, even facing the first successful recall of a mayor. I argue that, in terms of political narrative, it is no longer the case that the DPP’s goals that ask Taiwanese voters to support radical change, but rather that the KMT’s views of Taiwan now require the reporters to risk an uncertain future.

    (more…)
  • Bekijk Taiwan niet steeds door een Chinese lens: vier misverstanden voor de komende verkiezingen

    Op 11 januari zijn er in Taiwan verkiezingen voor de president en voor het parlement, de Wetgevende Yuan. In de korte geschiedenis van deze jonge democratie zijn dit de meest cruciale verkiezingen tot nu toe. Kiest de bevolking voor weerstand bieden aan Peking of voor langzame integratie? Het eiland komt meestal in het nieuws in verband met de Volksrepubliek China, en hoezeer ook vele Taiwanezen het liefst een normale democratie zouden zijn, is ook nu de houding tegenover Peking het belangrijkste punt in het politiek debat.

    China claimt Taiwan en heeft in de afgelopen jaren de druk langzaam opgevoerd. De keuze de de Taiwanese kiezer in januari maakt zal voor een groot deel bepalen in welke mate Taipei hier weerstand tegen zal kunnen bieden. De DPP van de huidige president Tsai Ing-wen is voor uiteindelijke onafhankelijkheid en werkt aan het versterken van defensie en de economie. De KMT doet altijd vaag rondom verkiezingen, maar een bevriende journalist sprak met een hoge adviseur van Tsai’s uitdager Han Kuo-yu, die defaitistisch zei dat China uiteindelijk toch wel wint, dus dat Taiwan maar beter kan gaan onderhandelen nu het nog enige invloed heeft. Als China de controle over Taiwan verwerft, zal dat niet alleen het einde betekenen van een bloeiende democratie in een vrije samenleving, maar ook een geopolitieke aardverschuiving in de regio veroorzaken die ook voor Europa gevolgen zal hebben.

    De komende dagen zullen er veel nieuwsberichten over de aanstaande verkiezingen in de pers verschijnen die de nadruk zullen leggen op de Chinese factor. Helaas is daarbij de neiging groot om China-experts te gebruiken. Maar om de politieke situatie in Taiwan echt te begrijpen, moeten we eerst de sinocentrische bril afzetten. In dit stuk wil ik vier misverstanden weerleggen, misverstanden die vaak het gevolg zijn van het feit dat men verslaggeving over Taiwan te vaak als onderdeel van verslaggeving over China beschouwt. Echter, bij het beoordelen van nieuws uit Taiwan is het belangrijk om in het hoofd te houden hoe de Taiwanezen zelf denken.

    Het eerste punt betreft Taiwans ‘onafhankelijkheid’. Wanneer de pers het heeft over de strijd voor ‘onafhankelijkheid’ van ‘zelfbesturend’ Taiwan, dan lijkt men er van uit te gaan dat het gaat om het verklaren van de onafhankelijkheid van de Volksrepubliek China. Het klopt dat juridisch gezien de status van Taiwan gecompliceerd is. Officieel houdt Taipei de naam ‘Republiek China’ aan, terwijl het standpunt van Peking is dat die staat ophield te bestaan toen Mao Zedong op 1 October 1949 de Volksrepubliek uitriep. Maar Taiwan is geen ‘afvallige provincie’ van dit Nieuwe China. De eilanden die onder het gezag van Taipei staan zijn nooit door de Chinese Communistische Partij geregeerd. Voor Taiwanezen betekent onafhankelijkheid in de meeste gevallen dan ook het verklaren van een Republiek Taiwan ter vervanging van de Republiek China, de regering die pas in 1945 naar het eiland kwam en door sommige Taiwanezen ook als buitenlandse macht werd gezien. Peilingen laten een overweldigende meerderheid zien voor óf te zijner tijd een formeel onafhankelijk Taiwan, óf het handhaven van de status quo. Die status quo is vanuit het Taiwanees perspectief de huidige situatie van de facto onafhankelijkheid onder de naam Republiek China. Peking speelt hierbij geen formele rol.

    Dit brengt mij bij het tweede punt, dat van ‘hereniging’. Het is een mooie aanleiding voor een nieuwsbericht als Peking weer eens maatregelen uitrolt om Taiwanezen naar het Chinese Vasteland te lokken, of als een ondoordacht harde uitspraak van President Xi Jinping een boze reactie van Taipei uitlokt: wat zal dit wel niet betekenen voor de steun in Taiwan voor hereniging?! Los van het feit dat een deel van de Taiwanezen de term ‘hereniging’ verwerpt — als Taiwan nooit onderdeel is geweest van de Volksrepubliek, dan is er eerder sprake van ‘annexatie’ — is ook zo’n vraag nogal sinocentrisch. In Taiwan is samengaan met China geen serieuze optie. Volgens de cijfers van de NCCU Election Survey Centre (ESC) uit juni 2019 is slechts 10,4% van de bevolking voor ‘hereniging’ nu of op een later moment. 57,5% is voor het behouden van de status quo. 25,7% is voor formele onafhankelijkheid nu of later. Werk uit eind 2016 van Emerson Niou en anderen van de Taiwan National Security Survey laat zien dat steun voor formele onafhankelijkheid een duidelijke meerderheid krijgt als je voorwaarde toevoegt dat Peking niet aanvalt. Wat men bedoelt met ‘status quo’ in de ESC-peiling is dus niet per se de betekenis die Peking er aan geeft en steun voor de status quo is soms ook pragmatisch.

    De voorstellen die China doet zijn niet populair. Een peiling die Taiwans Mainland Affairs Council in oktober liet uitvoeren liet zien dat 89,3% tegen ‘Een Land, Twee Systemen’ is, de oplossing die Xi Jinping steeds voorstelt. Zelfs de kandidaat van de China-vriendelijke KMT spreekt zich er actief tegen uit. Het politieke debat in Taiwan gaat er over hoe nauw de economische banden tussen China en Taiwan moeten zijn. Maar — afgezien van een kleine groep oudere politici en academici die vanwege historische redenen een buitenproportioneel groot podium hebben — is politieke samenvoeging met de Volksrepubliek voor de gewone Taiwanees geen optie, of deze nou voor ‘Taiwan’ is of voor de ‘Republiek China’.

    Dat is ook hoe we het derde punt moeten zien, dat van de nationale identiteit. Het is inderdaad waar dat nog niet iedereen op Taiwan zich identificeert als ‘Taiwanees’ alleen. Uit hetzelfde onderzoek van het Election Study Centre blijkt dat 56,9% zich identificeert als ‘Taiwanees’ bij een keuze tussen ‘Taiwanees’, ‘Chinees’, of ‘beide’. Er zijn er ook veel die zich identificeren als ‘Taiwanees én Chinees’, 36,5%. Maar slechts 3,6% ziet zichzelf als enkel ‘Chinees’. Alleen moeten we dat ‘Chinees’ niet gelijk zien als Pekings definitie van ‘Chinees’. Een deel van de klompendansende conservatieve Republikeinen uit Holland, Michigan noemt zich ook ’Nederlander’, maar geven daar een andere inhoud aan dan wij in Europees Nederland. Hoe Chinees of niet Taiwanezen zich voelen, de meerderheid heeft weinig affiniteit met de Volksrepubliek van Xi Jinping.

    Het vierde en in mijn optiek belangrijkste misverstand over Taiwan gaat er dan ook over hoe de huidige staat is ontstaan. Het vaakst vertelde verhaal gaat over de Nationalisten. De KMT kwam onder leiding van Chiang Kai-shek in 1949 naar Taiwan, nadat ze de Chinese Burgeroorlog hadden verloren van de communisten en vanaf toen ging Taiwan als ‘Vrij China’ zijn eigen weg. Dit beeld is versterkt doordat tijdens de periode van dictatuur deze zogeheten Vastelanders alle goede banen in handen kregen en ook vaak degenen waren die in het Engels over Taiwan schreven en die met buitenlanders in contact kwamen. Het past ook het beste bij het beeld dat Peking heeft van Taiwan: tijdelijk ontnomen aan het Vaderland door een vluchtende kliek verliezers. Op die manier hoeft men niet onder ogen te zien hoe lang Taiwan al erg anders is.

    Taiwan namelijk niet pas in 1949 van China afgescheiden, maar al in 1895. In dat jaar moest het keizerlijk hof in Peking het toen nog achtergebleven eiland Taiwan afstaan aan het Japanse Keizerrijk nadat het een oorlog over de controle over Korea had verloren van Tokyo. Het is Japan dat Taiwan over de daaropvolgende 50 jaar moderniseerde. Juist in die periode ervoer China de bepalende hervormingen, protestbewegingen en revoluties die de moderne Chinese identiteit vorm hebben gegeven. Dit alles ging voorbij aan de Taiwanezen, die naar Japanese scholen gingen en binnen het Japanese Keizerrijk aan het strijden waren voor zelfbeschikkingsrecht. De Vastelanders die in 1949 aankwamen op Taiwan waren een groep van ongeveer één miljoen vluchtelingen op een bestaande bevolking van zes miljoen. Hun invloed was groot, maar ze kwamen aan als ontheemde minderheid in een bestaande samenleving met een eigen identiteit. Het was deze lokale identiteit die de decennia-lange strijd voor democratie en ‘Taiwanisering’ voedde. Afgezien van de roerige burgeroorlogjaren 1945–49, toen de problematische voormalige kolonie werd bestuurd als een bijzondere regio, is het eiland nooit onderdeel geweest van een moderne Chinese staat. De politieke strijd op Taiwan ging altijd over zelfbestuur, tegen de Nederlandse kolonisator in de 17e eeuw, later tegen de Japanse koloniale overheid, en ten slotte tegen de Nationalisten die de bestuurlijke en sociale rol van de Japanners over hadden genomen.

    De campagne voor de verkiezingen in januari gaat nu voor een deel over de rol die ‘China’ speelt in de Taiwanese identiteit. Nog nooit is het zo duidelijk geweest waar welke partij voor staat. In 2007 benadrukte de toekomstige President Ma Ying-jeou nog zijn Taiwanese identiteit, voorheen ondenkbaar voor een kandidaat van de voormalige dictatoriale KMT. Maar in de huidige campagne heeft de verdedigende President Tsai Ing-wen van de DPP het altijd over ‘Taiwan’, terwijl haar uitdager Han Kuo-yu van de KMT het heeft over de ‘Republiek China’, een populistisch appèl op nostalgie voor het autoritaire tijdperk. Han beschuldigt Tsai ervan niet van de Republiek China te houden. Tsai beschuldigt Han ervan Taiwan in gevaar te brengen door teveel toe te willen geven aan Peking.

    Taiwan is al de facto onafhankelijk vanaf 1949. ‘Hereniging’ met China is geen serieuze optie voor de gemiddelde Taiwanees, zelfs voor diegenen die nauwere economische betrekkingen voorstaan. De meerderheid van de Taiwanezen identificeert zich namelijk nauwelijks met ‘China’ als land, laat staan met de communistische Volksrepubliek. Dat is logisch, want Taiwan is al op zichzelf vanaf 1895. De vraag die verslaggevers zich moeten stellen bij de politieke ontwikkelingen in Taipei is dus niet of het Taiwan lukt onafhankelijk te worden, maar om onafhankelijk te blijven.

  • The dangerous long-term weakness of authoritarian leadership

    A strong leader can put the house in order. Authoritarian figures with a vision have some successes on their names, notably in East Asia. But their cheerleaders often underestimate how much their achievements were possible because of broad support. As Paul Krugman pointed out in his 1994 Foreign Affaris article debunking uncritical celebration of the ‘Asian miracle’, in the short run, authoritarian leadership allows quick mobilisation of previously under-utilised production factors. For more complicated reforms you need more complicated power structures.

    In the long run, authoritarianism is a recipe for weak and feeble regimes. When a regime gets power, it is sure of its hold and can act boldly. It has just managed to build a coalition among the groups that hold power with enough support to bring it firmly into power. However, as time goes on, that mandate is not renewed. Still, society is not frozen in time and, especially when you rapidly modernise your country, the balance of power shifts. Since civic society has been muzzled, it is not a reliable source of information. As the grounds shift under you, as the distance to the moment of ascension to power grows, the regime’s feeling that it is in full command shrinks. Insecurity grows.

    In fact, insecurity is the hallmark of authoritarian regimes.

    The initial leader is strong in his mandate. Often he may have won the support of genuine elections. This changes once the time for successors comes. These people do not have an individual mandate. They therefore often lack the power to make bold moves. If you emerge from the party establishment, what exactly is your mandate for rapid reform? The point is not that this mandate is absent—it may very well be there—but that you do not know what mandate you have.

    Heng Swee Keat will never be as free to push through controversial policies as Lee Kuan Yew, who won real elections against outside opponents, not just a closed-doors contest within the regime. Xi Jinping’s ‘personality cult’ has been instigated precisely to solve that problem: he was put in his position by party elites, his ‘selectorate’, and his grand schemes make him acutely aware that he needs a broad popular mandate to be effective. To the extent that Emmanuel Macron came to power out of a intra-elite contest in France, his ability to enact his big reforms is also limited by the lack of popular participation in ‘his’ power bargain.

    Holding the reins of power depends on a bargain with those factions who hold the keys to power. To make sure that this configuration remains up to date, regular bargaining is necessary. In liberal democracies, elections fulfil this role—even when increasingly imperfectly. In authoritarian states proper power bargaining is impossible, because the question of who is in charge has already been answered. When the leader cannot change, in democracy or dictatorship, the game of politics is about not who will get power, but who will support power. Theresa May should go, because her insecurity means that by now her attention is absorbed by that game. To an extent it is possible to play this game, but over time it creeps into every policy-decision. The act of governing is subsumed by the pursuit of power, and the ruler’s efficiency dissipates until the bargain is renewed.

  • The argument for democracy is its mediocrity

    Any review of the argument for democracy as the best form of governance as a matter of tradition starts with Churchill’s citation in the House of Commons of the quote that Democracy is the worst form of government, except for all the others. I oblige. Its popularity shows how wary many people have become of democracy. Gone is the faith of Enlightenment that the sublime wisdom of the people would lead us to a glorious future once education would have been sufficiently perfected. Instead a disenchanted Churchill-like the-alternatives-are-worse attitude has taken hold of an elite that vaguely remembers being told that democracy is morally superior, but is increasingly hard-pressed when having to say exactly why. Even a partial challenge arising in the nineties from the Asian Values debate already caused great panic. Only the Asian Financial Crisis saved the democrats when it appeared just in time to undermine the credibility of the Asian Values proponents.

    Now the world is turning multipolar, the challenges to the democracy of the West will only gain in strength. This time it will take more than a short financial crisis to dislodge the counterarguments. Meanwhile, the structural problems facing the West only seem to become worse and worse, while the success of extreme right and populist politicians show a powerful desire for a strong leader to solve all the woes in one fell swoop. Unfortunately, less and less people are prepared to boldly state the case for the compromise-based, inclusive democracy we need. That is the following:

    The argument for democracy is that it produces mediocre outcomes.

    It might sound rather disappointing and of course: democracy as a provider of information from bottom to top, and as way for the bottom to be represented up high are both essential as well, but they are both not the ultimate argument for why democracy is the best form of governance. The latter point might even at times be present in other regimes when the leadership is particularly charismatic.

    It is very tempting to look at so many success cases of developing countries where strong leaders seem to have produced such impressive results. The smart and capable strongman seems to have lead his country to improbably heights by developing a system that is not entirely democratic But without checks such a system also allows the leaders to drive the country into the ground once their excellency starts to fade and the products of meritocracy become less suitable.

    History is about cycles. nunc obdurat et tunc curat Leaders and their genius rise and fall. Bad judgements follow good judgements. In democracies, too, good governments can be followed by bad governments. What is important is whether a system is capable of dampening the extremes of the inevitable highs and lows. In an autocratic or oligarchic system really smart people might in theory be able to achieve greater things more rapidly than you see happening these days in the ‘mature’ democracies. But those very same systems also allow less qualified leaders to destroy many things more rapidly than is possible in a proper democracy

    The points democracy is so often criticised for are precisely what creates this dampening effect. Socialisation into party machinery and the lagging effect in representation of shrinking societal support for a party sometimes seem archaic, but they create stability. Taking a true democratic decision requires taking into account views from a large majority of the people, necessitating compromise. Media and societal forces can make the government more cautious, but also ensure it goes not too far beyond what its citizens are comfortable with.

    Say there is a plant which grows best when the temperature is as high as possible, but dies immediately when it goes below zero even once. There is country A where the temperature during the day is 15° C and at night 5° C, and country B where during the day it is 35° C but at night -5° C. Land A surely is preferable if you want to have at least something left to grow. The days in country B are much warmer and the average temperature is 15° C, 50% higher than country A’s meagre 10° C. Still, even if it were one million percent better, in country B our precious plant dies when night falls.

    Surely, the outcome of a democratic process might not always inspire the greatest enthusiasm. But a meh view of politics is still much better than the thrill you get from the swift and well-executed destruction of your economy. When choosing a system to govern a country, it is imperative to think long-term, to think beyond the current generation. And that is precisely where its tepid results start to shine.

    Long live democracy’s mediocrity!

    NB: I purposely ignore the debate in developmental studies about democracy versus autocracy in developing economies. That is an entirely separate discussion besides this more general argument about democracy long-term.
    NB2: Yes, this is a pro-stability post: I could write a whole separate post on how revolutions often end up benefiting mostly the mobile higher classes and only hurt the downtrodden they are supposed to help, because they more than anyone are helpless without any system. (Unless the system is designed to kill or dehumanise them.)

  • Dickinson on forcing democracy

    ‘But what proud nation will accept democracy as a gift from insolent conquerors? One thing that the war has done, and one of the worst, is to make of the Kaiser, to every German, a symbol of their national unity and national force. Just because we abuse their militarism, they affirm and acclaim it; just because we abuse their militarism, they affirm and acclaim it; just because we attack their governing class, they rally round it. Nothing could be better calculated than this war to strengthen the hold of militarism in Germany, unless it be the attempt of her enemies to destroy her militarism by force. For consider—! In the view we are examining it is proposed, first to kill the greater part of her combatants, next to invade her territory, destroy her towns and villages, and exact (for there are those who demand it) penalties in kind, actual tit for that, for what Germans have doen in Belgium. It is proposed to enter the capital in triumph. It is proposed to shear away huge pieces of German territory. And then, when all this has been done, the conquerors are to turn to the German nation and say: “Now, all this we have done for your good! Depose your wicked rulers! Become a democracy! Shake hands and be a good fellow!” Does it not sound grotesque? But, really, that is what is proposed.’

    — Dickinson (1916: pp. 77-78) has still a few words everyone considering military intervention should beware.