Elektrische auto’s zijn de inzet van oplopende handelsspanningen tussen China en de Europese Unie. Chinese staatssteun zou een bedreiging zijn voor de Europese auto-industrie, een essentiële pijler van de Europese economie. Brussel is een onderzoek begonnen. In juni kwamen er al voorlopige invoerheffingen. Daarop nam Peking al cognac, brandy en varkensvlees uit Europa in het vizier.
Dat weerhield Brussel er niet van door te gaan. Nu reageert China op de volgende stap in het EU-onderzoek door zijn pijlen te richten op Europese zuivelproducten. Dreigende geluiden in de richting van Europese auto’s met verbrandingsmotoren worden ook concreter. Een handelsconflict lijkt nog lastig te vermijden. Tegelijkertijd moet Europa niet onderschatten welke troefkaart het in handen heeft dankzij de gemeenschappelijke markt.
Het is duidelijk dat Peking een gerichte campagne is begonnen. Doel is om een meerderheid van EU-lidstaten te overtuigen tegen te stemmen, wanneer in de herfst de definitieve beslissing genomen moet worden genomen over het onderzoek naar elektrische auto’s. Duitsland was vooraf al tegen. Nederland moet er echter vanuit gaan, dat de meeste EU-lidstaten niet anders kunnen dan doorzetten.
De economische botsing is namelijk structureel. Subsidies waren altijd al ingebouwd in het Chinese politieke systeem. Nu vereisen de plannen van president Xi Jinping dat buitenlanders nog meer delen van hun industrieën opofferen aan goedkope producten uit China. Daarmee brengt hij zijn land op ramkoers met de halve wereld. Nu gaat het conflict namelijk om de lucratiefste, hoogwaardige producten.
Xi Jinping introduceerde in 2012 de Chinese Droom. Doel is de ‘terugkeer’ van China naar zijn ‘historische’ rechtmatige positie als grootmacht. Voor rechtgeaarde marxist Xi is een fundament van economische kracht hierbij essentieel. Juist aan dat fundament schort het de laatste tijd. De Chinese consumptie is zwak sinds de coronapandemie. Dat komt boven op de vastgoedcrisis, begonnen met maatregelen om onhoudbare speculatie een halt toe te roepen.
Stimulans blijft echter uit. De communisten in Peking menen dat ‘gratis geld’ de Chinese burger net zo lui zou maken als de decadente Europeanen al zijn. Volgens hen is een economie die tastbare producten maakt in plaats van ongrijpbare diensten consumeert een vereiste voor de macht die de Chinese Droom mogelijk maakt.
Het ‘nieuwe ontwikkelingsparadigma’ (xīn fāzhǎn géjú 新发展格局) van Xi uit mei 2020 voorziet hiertoe in de zogenaamde ‘dubbele circulatie’ (guónèi guójì shuāng xúnhuán 国内国际双循环), twee onafhankelijke economische sferen. Een onafhankelijke ‘binnenlandse circulatie’ moet de Chinese economie beschermen tegen sancties en schokken. In de ‘internationale circulatie’ moeten de mondiale leveringsketens juist afhankelijk worden van China, wat Peking geld en macht oplevert.
Het zijn de technologieën van de toekomst die de werelds afhankelijkheid van China moeten versterken. Dat staat bekend onder weer een ander xiïsme als de ‘nieuwe productieve krachten’ (xīn zhí shēngchǎnlì 新质生产力). Dit zijn de technieken achter elektrische auto’s en kunstmatige intelligentie – niet om streaming en spellen. Brussels subsidieonderzoek is een bewijs van Pekings succes.
De Wall Street Journal legt uit hoe dit er in de praktijk uitziet. Onder de noemer van „eerst maken, dan breken” (xiān lì, hòu pò 先立后破) zet Peking in op high-tech industrieën waarin China graag dominant wil worden. Ondertussen moeten de oude ‘laagwaardige’ maakindustrieën nog behouden blijven. Het gevolg is dat overheden elkaar overtreffen in subsidies voor nieuwe producenten terwijl verlieslijdende fabrieken ook in de lucht worden gehouden.
Teruglopende bouw is echter funest voor de vraag naar bijvoorbeeld staal. Onzekere consumenten hebben minder geld voor nieuwe auto’s. De buitenlandse markt moet daarom uitkomst geven. Als China niet meer consumeert maar wel meer produceert, dan zullen buitenlanders de spullen moeten kopen die Chinese fabrieken maken. Als die buitenlanders niet plotseling veel rijker worden, betekent dit dat de rest van de wereld minder moet produceren.
Handelsblatt schrijft dat de Duitse industrie een nieuwe China Shock wacht. Westerse bedrijven hebben lang veel geld verdiend door de laagwaardige stappen in hun productieproces naar Chinese fabrieken te verplaatsen. Chinese producenten leerden vlug en konden al snel zélf goedkope producten te maken die het al langer goed doen in ontwikkelingslanden. Nu zijn Chinese techbedrijven en automerken echter opgeklommen naar het hogere segment.
Chinese merken vormen nu een directe bedreiging voor Westerse kampioenen. Berlijn én Brussel kunnen Pekings succes niet langer negeren. Europa zal de eigen industrie niet helemaal kapot laten gaan om alles vervolgens uit China te importeren. De kortermijnbelangen van Duitse automakers met fabrieken in China wegen uiteindelijk niet op tegen de langtermijnbelangen van het continent. Het begin van die botsing zien we nu.
Ons voordeel is, dat de Europese markt essentieel is voor het slagen van China’s transitie naar de ‘nieuwe productieve krachten’. De minder kapitaalkrachtige consumenten in ontwikkelingslanden vormen (nu nog) een te kleine markt voor de afzet die de Chinese industriële opwaardering nodig heeft. De Amerikaanse markt is hermetisch gesloten. Consumptie in eigen land blijft achter. De enig overgebleven rijke markt van serieuze grootte is de Europese.
Bij de exportcontrolemaatregelen die ASML treffen valt nog te twisten of het de Chinese voortgang effectief bevriest. Dit handelsconflict is echter geen complex technisch vraagstuk, maar een simpele economische afweging. Een open vraag is of Peking uit wanhoop aan gaat sturen op een totaal handelsconflict, of dat het uiteindelijk te afhankelijk is van Europese vraag (en componenten) om veel meer dan kaas en cognac tegen te houden. Wat het ook wordt, Nederland kan zich maar beter toeleggen op de juiste uitvoering dan het stoppen van dit onvermijdelijke conflict.