Tag: united states

  • Samenwerken tegen China? Australië, India, Japan, en Verenigde Staten en hun Quad

    President Obama erkende het afnemende geopolitieke belang van Europa al met zijn zogenaamde ‘pivot to Asia’. Het zwaartepunt van de internationale politiek is al lang verschoven van de Atlantische naar de Stille Oceaan en de term ‘Asia-Pacific’ gaat al weer een tijdje mee. Sinds kort horen we steeds vaker iets nieuws: de zogeheten ‘Indo-Pacific’. Zelfs Duitsland heeft nu een ‘Indo-Pacific strategy’. De oorzaak is China. De herdefinitie is een poging om de regio uit te breiden tot de volledige omgeving van de Volksrepubliek – inclusief Zuidoost-Azië en het Indiase subcontinent.

    Op deze manier is het niet alleen mogelijk om de reactie op de opkomst van China in Azië binnen één strategie te vatten, maar ook om meer mogendheden bijeen te brengen om weerstand te bieden. Publiekelijk spreekt momenteel alleen de Trump-regering (op onconstructieve en conspirationele wijze) over het gevaar van China’s plannen. Maar los van de vraag of er überhaupt een concreet plan bestaat – ik denk van niet – is het heel veel landen inmiddels achter de schermen wel duidelijk dat het Chinese model negatieve consequenties zal hebben voor de internationale gemeenschap. Ook zonder masterplan delen de Chinese beleidsmakers genoeg etno-nationalistische noties over de China’s natuurlijke superioriteit en centrale rol in Azië dat de hoofdsteden in de regio de noodzaak zien om zich te organiseren.

    Één manier waarop dat gebeurd, is door de Quadrilateral Security Dialogue (Quad), een informeel forum voor samenwerking op het gebied van internationale veiligheid tussen Australië, India, Japan, en de Verenigde Staten. De eerste incarnatie van de Quad had maar een kort bestaan, van 2007 tot 2008, maar na toegenomen scepsis over de Chinese intenties is het sinds 2017 weer langzaam op gang gekomen. Voorheen troffen de ministers van de vier landen elkaar slechts tijdens bijvoorbeeld de Algemene Vergadering van de VN of een top van de Zuidoost-Aziatische regionale organisatie ASEAN. Dinsdag 6 oktober was echter de eerste losstaande bijeenkomst van ministers van buitenlandse zaken, in Tokio. Hoewel niet iedereen zich aansloot bij Mike Pompeo’s anti-China-retoriek, was het wel duidelijk dat China op de agenda stond.

    Nadat een hoge Amerikaanse ambtenaar zei dat de Quad geen NAVO zou worden, berichtten enkele China-sympathieke media over die uitspraak alsof de VS er juist wel een soort NAVO van wilde maken. Dat is niet het geval. Na het treffen van de vier ministers in Tokio was er niet eens één gezamenlijke verklaring. Maar de toegenomen coördinatie kan wel degelijk gevolgen hebben voor het geopolitieke landschap in de regio. Een expert uit Singapore vroeg zich al af of de afzonderlijke bijeenkomst van de Quad geen gevolgen zal hebben voor de ‘Centrality’ van ASEAN – tot nu toe vinden de meeste toppen in de Indo-Pacific plaats rondom bijeenkomsten van deze groep. Op deze manier proberen de landen in Zuidoost-Azië de regie te houden over de inmenging van de grootmachten. Maar China maakt de regio tot Chefsache. De Indo-Pacifische kijk verandert ook andere dingen. Sinds de dodelijke botsing tussen de Chinese en Indiase legers in Ladakh krijgt Taiwan ook steeds meer publieke aandacht in Delhi. Vanwege de strategische ligging van Taiwan is de toekomst van dat eiland van groot belang voor de toekomst van de ‘Free and Open Indo-Pacific’ die een aantal landen zeggen na te streven.

    Het is nog niet te zeggen in welke richting de Quad zich zal ontwikkelen, zeker gezien de steeds grotere uitdagingen waarmee de democratie in zowel India als de Verenigde Staten te kampen heeft. Maar het is duidelijk dat zich nieuwe allianties en coalities aan het vormen zijn in de jonge ‘Indo-Pacific’. Europa kan niet achterblijven. De Duitse strategie is een begin, maar kan niet zonder navolging door de rest van de EU. Een enkele, eenmalige marinereis naar de regio is niet goed genoeg. Als we niet opletten, dan vallen we buiten de nieuwe machtsblokken die nu aan het ontstaan zijn.

  • Trump en Xi botsen tijdens digitale Algemene Vergadering VN

    Normaal is de jaarlijkse Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een van de belangrijkste momenten op de diplomatieke kalender. De samenkomst van zoveel leiders in New York is een uitgelezen kans voor uitwisseling en promotie. Voor veel kleine landen is het bovendien de enige plek waar ze de rest van de wereld kunnen treffen. Nu het westen steeds duidelijker een minderheid is in de wereld, moet ook Europa aan de bak. Vanwege de Covid-19-pandemie vond het dit jaar online plaats. Ook de rivaliserende toespraken van Donald Trump en Xí Jìnpíng (习近平) waren een videoboodschap.

    Draadje van de dag.

    Trump gebruikte zijn spreektijd vooral om China hard aan te vallen. Dat zo’n toespraak aan de hele wereld voor een groot deel over China gaat, geeft aan welke prioriteit het conflict heeft in Washington. Zijn harde taalgebruik – het discriminerende ‘China virus’; en ‘we must hold accountable the nation which unleashed this plague onto the world: China.’ – zal weinig vrienden maken, des te meer omdat zijn pochen over Amerikaans succes niet geloofd wordt. De uithalen naar het VN-systeem en de Iran-deal herinneren de rest er slechts aan dat er een nationalistische stroming is in de Verenigde Staten die nooit veel op heeft gehad met internationale organisaties.

    Dat biedt ruim baan aan Xi Jinping om China te presenteren als een verantwoordelijk land in zijn toespraak. Door slechts indirect te verwijzen naar de VS en China vooral de positioneren als welwillend ontwikkelingsland dat anderen graag mee laat profiteren van zijn nieuwgevonden rijkdom, schets Xi een beeld van de Volksrepubliek dat waarschijnlijk aantrekkelijker is voor de aanwezige wereldleiders dan de arrogante bombast van Trump. Dat wil niet zeggen dat iedereen de woorden voor waar aanneemt. De buurlanden weten de waarheid op de grond maar al te goed als China claimt niet expansionistisch te zijn. Maar we moeten de invloed van zo’n beeld op de bijna 200 lidstaten van de VN niet onderschatten. Niet elk land heeft de capaciteit of interesse om een helder beeld van Peking te vormen. Afkeer van China kan prima samengaan met afkeer van het Westen. Ondertussen groeit de Chinese invloed in het VN-systeem rap, onder andere door corruptie in de VN en Europa, en in Afrika. Bovendien moet je de claim dat Peking het internationale systeem niet omver wil werpen maar slechts hervormen zien in het licht van een ideologie die niet ruim baan maken voor China’s ‘natuurlijke’ opkomst pas ziet als revisionisme.

    Als redelijke wereldleider blijft dan nog de Franse president Macron over. Hij ging ruim over zijn tijd, maar moest dan ook veel zeggen. Behalve een verwerping van rommelige Amerikaanse pogingen om de rest van de wereld te dwingen de sancties tegen Iran te herstellen, bekritiseerde hij de VS en China voor het lamleggen van de Veiligheidsraad met hun vete. Er is te veel gaande in de wereld om alles stil te leggen voor die rivaliteit. Ook riep hij op tot een internationale missie naar Xinjiang, een echo van een soortgelijk verzoek tijdens de recente EU-top met Xi Jinping.

    Europa kan zich niet veroorloven om op de achtergrond te blijven tijdens de oplopende geopolitieke spanningen. Macron vraagt terecht aandacht voor de problemen die de twee grootmachten veroorzaken met hun rivaliteit. Maar veel van de klachten die Amerika heeft over China, die zou Europa ook moeten hebben – of die heeft Europa al. Inmiddels breidt de oppressie van de Oeigoeren zich ook al weer uit naar de ‘luie’ Tibetanen. Het is de zaak om Peking niet weg te laten komen met mooi-weer-toespraken terwijl ze op de grond gewoon doorgaan met hun problematische activiteiten, zowel in plekken als Xinjiang als over de grens.

  • Laatste Australische correspondenten vluchten halsoverkop uit China

    Afgelopen nacht kwam het nieuws naar buiten dat de laatste twee Australische correspondenten in China — Bill Birtles van publieke omroep ABC en Michael Smith van de Australian Financial Review — na een paar dagen schuilen in ambassade en consulaat-generaal, het land uit zijn gevlucht nadat Peking hun uitreisverbod ophief in ruil voor een ondervraging. Er spelen momenteel twee zaken relevant voor wat hier is gebeurd: spanning over aanwezigheid van buitenlandse journalisten in China en spanning in de relatie tussen China en Australië.

    Spanning over journalisten

    Onder de regering van president Donald Trump voeren de Verenigde Staten de druk op China steeds verder op. Tegelijkertijd groeit het zelfvertrouwen in Peking dat China’s opmars onstuitbaar is en dat het dus niet alleen noodzakelijk maar ook steeds haalbaarder is om iets te doen aan zogenaamde Westerse (Amerikaanse) pogingen het land te stoppen. Westerse en Chinese journalisten en Chinese propagandisten zijn hiervan het slachtoffer.

    In februari 2020 stelde de Amerikaanse overheid dat vijf Chinese staatsmedia — staatspersbureau Xinhua, propagandanetwerken CGTN (tv) en CRI (radio), en de distributeurs van de op buitenlanders gerichte propagandakrant China Daily en de partijkrant People’s Daily (Volksdagblad, 人民日报 rénmín rìbào) — zich moesten registreren als ‘foreign mission’, net als ambassades. In maart deporteerde China drie journalisten van het Amerikaanse Wall Street Journal als reactie hierop en op een kritisch opinieartikel in WSJ met een kop die Peking als racistisch interpreteerde. Daarop kondigde Washington nieuwe visumregels aan voor de vijf staatsmedia, die hun totaal van ongeveer 160 Chinese medewerkers terug moesten brengen naar 100. In reactie op deze restrictie gooide Peking alle Amerikaanse journalisten (13) voor The New York Times, The Washington Post, en de Wall Street Journal eruit, en annuleerde de werkvergunningen van lokale assistenten. Deze drie kranten plus tijdschrift Times en Voice of America moesten ook meer informatie over hun operaties aan de gastoverheid doorgeven, net als de Chinese ‘foreign missions’ in de VS eerder al. De VS scherpte de visumregels voor Chinese verslaggevers nog verder aan: ze moeten nu elke 90 dagen om verlenging vragen. In juni categoriseerde Washington nog eens vier Chinese staatsmedia als ‘foreign mission’ — staatstelevisie CCTV, het voornamelijk op overzeese Chinezen en Taiwanezen gericht persbureau CNS, en China Daily en People’s Daily zelf.

    Het is lastig om deze acties direct met elkaar te vergelijken, aangezien de meeste Chinese verslaggevers geen journalisten zijn, maar propagandisten. Verslaggevers voor Xinhua schrijven ook interne rapporten voor partijkaders, werk dat in andere landen door ambassadepersoneel wordt gedaan. Daarnaast hebben de Chinese media veel grotere vrijheid om in het Westen te werken én te publiceren. Westerse media in China hebben niet alleen te maken met vervolging van hun verslaggevers (soms zelfs met geweld) of censuur, maar moeten ook werken met veel minder mensen. Medewerkers van staatsmedia in China hebben als belangrijkste taak niet waarheidsvinding maar het dienen van de Partij. Ze spelen ook een belangrijke rol bij het verspreiden van disinformatie als onderdeel van wat China ‘psychologische oorlog’ (心理战 xīnlǐ zhàn) en ‘publieke-opinie-oorlog’ (舆论战 yúlùn zhàn) noemt. Daarmee hebben ze ook een morele verantwoordelijkheid voor bijdrage aan het systeem. Maar tegelijkertijd zijn de acties ook moeilijk te vergelijken, omdat de Verenigde Staten, in tegenstelling tot China, een vrije pers zeggen voor te staan. Dat China journalisten eruit gooit betekent niet dat je daarom hetzelfde moet doen met Chinese verslaggevers.

    Nu neemt de spanning weer toe. Amerikaanse journalisten hebben moeite om hun verblijfsvergunningen te verlengen, een reactie op de 90-dagen regel voor Chinese verslaggevers. Deze keer betreft het echter niet alleen Amerikaanse journalisten. Eind augustus kwam naar buiten dat de in China geboren Australische nieuwslezer voor propagandatelevisie CGTN Cheng Lei gearresteerd was in China en incommunicado wordt gehouden. Waarom is nog niet bekend. Nu is dus naar buiten gekomen dat de laatste twee Australische correspondenten in China het land uit zijn gehaald nadat de dreiging te groot werd. Het Chinese ministerie voor staatsveiligheid kwam na middernacht langs bij hun appartementen om mee te delen dat ze van plan was hen te ondervragen, naar verluid over Cheng Lei. Uit voorzorg verbleven ze enkele dagen in Australische diplomatieke posten tot diplomaten hun uitreis veilig hadden gesteld. Het is de vraag hoe ver de spanning voor buitenlandse journalisten in Peking nu op gaat lopen. Maar het is al langer duidelijk dat China de pottenkijkers zat is.

    Spanningen tussen Australië en China

    Daarbij komt nog dat de betrekkingen tussen Australië en China steeds meer onder druk staan. Peking ziet zichzelf als natuurlijke grootmacht in de regio en is al een tijdje ongelukkig over het feit dat Australië zich niet wil voegen naar zijn wensen. Op de typische manier van eenheidsfrontwerk uit dat zich o.a. in continue beschuldigingen dat Canberra een Amerikaanse loopjongen is. De oproep van Australië tot een onafhankelijk onderzoek naar de oorsprong van de Covid-19-pandemie die in Wuhan begon heeft iets gebroken in Peking. Sindsdien nemen de spanningen steeds meer toe. Onder druk van de internationale gemeenschap stemde China wel in met een afgezwakt voorstel tot onderzoek. Peking doet echter alsof het Australische voorstel compleet verslagen is en de aangenomen resolutie anders is.

    Sindsdien bemoeilijkt China de handel met Australië: een importban op rundvlees van vier van de grootste slachterijen, importheffingen op Australisch gerst, en onderzoeken naar vermeende dumping van wijn en subsidies voor wijnproducenten. De in China geboren Australische schrijver Yang Hengjun zit nog steeds vast in China en wordt onderzocht voor ‘spionage’. Er zijn ook zorgen over een Australiër die recent ter dood is veroordeeld voor drugssmokkel. Daar komen nu dus de arrestatie van Cheng Lei en de tijdelijke uitreisverboden voor de twee correspondenten bovenop.

    Dat China niet bang is gijzelaars te nemen blijkt wel uit de arrestaties van de Canadezen Michael Kovrig and Michael Spavor nadat Canda de CFO van Huawei, Mèng Wǎnzhōu (孟晚舟), vastnam op basis van een Amerikaans uitleveringsverzoek. Ook in dit geval zijn er drie verdachte doodstraffen voor drugshandel door Canadezen, waarvan de plotselinge verhoging van de straf van Robert Lloyd Schellenberg — die eerst slechts vijftien jaar cel had gekregen — er het meest uitsprong.

    Het is om deze reden dat de Australische overheid reizigers naar China inmiddels waarschuwt voor ‘risk of arbitrary arrest’.

    Update 09/09: het lijkt er nu op dat de Chinese arrestatie van Cheng Lei en de bedreiging van Birtles en Smith verband had met ondervragingen van de Chinese journalisten door de Australische geheime dienst in verband met een onderzoek naar buitenlandse inmenging en beïnvloeding door China via een parlementslid in de deelstaat New South Wales.

  • The question of banning Chinese ‘academics’

    Twitter today lit up with condemnation and partial praise over a report in the New York Times about the growing number of Chinese academics banned from the United State and having their long-term visas cancelled by the FBI. This is understandable, as innocent Chinese-Americans have been swept up by espionage paranoia in the past, and the West in general has a history of racial profiling. Without knowing who exactly have been targeted by the FBI, though, it is impossible to judge the programme as it is implemented. Still, I think there is plenty of justification to change our attitude towards at least some of the supposed academics from the People’s Republic.

    As a leninist party-state, a lot of things in China are not what their name claims. The party newspapers are not newspapers, but devices to steer the party machine. Courts do not function truly as part of a truly independent judiciary, but as part of the Chinese Communist Party (CCP)’s mechanism of ‘stability maintenance’ (维稳 wéiwěn). Similarly, although China has genuine universities with genuine scholars, a large number of ‘academic’ institutes are anything but that.

    The marxist epistemology that the CCP still instills in all its members through mandatory training and retraining holds that there is no objective opinion, but that power determines who holds sway over commanding heights of public discourse. To secure the PRC’s sovereignty, the Party actively strives for ‘discourse power’ (话语权 huàyǔ quán) in the world. Propaganda outfits such as CGTN and China Daily are a part of that, but so are think-tanks and academic institutions. It is naturally right that Western scholarship should not be the only thing defining China, and quality academic work would also increase China’s soft power. With that, nothing is wrong. But in this case the Party sees a zero-sum game, one where it needs to replace what it regards as threatening scholarship with discourse that supports the CCP’s hold on power.

    Albeit within the narrowing constraints of Xi Jinping’s New Era, real academic work does take place. There are genuinely interesting people in Chinese educational institutions whose ideas Western countries such as the United States are missing out on when they do not engage with them. Even when these academics write work that argues for the current political system, these exchanges are fruitful and help deepen mutual understanding (although we should not exaggerate the impact on world peace of a group of academics in a conference room).

    That said, not all people that in the PRC carry the label of ‘academic’ do in fact engage in scholarly work. An example is the person mentioned in the New York Times article, Zhu Feng. He is the Director of the Centre for Collaborative Studies of the South China Sea at Nanjing University. The title is classic leninist newspeak: of course the myriad South China Sea institutes found across China in recent years are anything but collaborative. These organisations have been set up with a clear goal as part of the CCP’s battle for discourse power: provide a case for the PRC’s control over the South China Sea, dressed up in academic clothing. This is not scholarship, this is propaganda work.

    There are of course people—also outside China—who provide badly argued cases for Chinese policies that are difficult to support, but are still independent academics. It is difficult to decide when someone turns from an academic into a propagandist who dresses up as an academic. That is no reason not to make an attempt, however. Because part of the CCP’s struggle for discourse power consists of the struggle for legitimacy in the eyes of the world. This is something that we—the world—have to give them. There is a reason why Xinhua hires white Westerners to do its English-language propaganda. People who work for such obvious factories of fabrication as the South China Sea Centre do not produce scholarly work. They do not even try to; they work backwards from what they are supposed to prove. But by treating them as academics anyway, we give the impression that we do think of their propaganda as scholarship. Thereby we strengthen the Party’s discourse power.

    It is not necessary to ban these people. Unless they are actively engaged in foreign influence campaign—such as Huang Jing was accused of in Singapore—these talking heads are not a threat. But they also do not deserve to be treated as academics. That would in fact be wrong, for it legitimises their propaganda. Therefore, if they have been given invitations or long-term visas on the condition that they are academics, those should be cancelled. After all, they are not.

  • Ue o muite arukou or Sukiyaki – the saccharine Japanese song with protest roots

    Above is the sweet Japanese song 上を向いて歩こう (Ue o Muite Arukō) with its characteristic whistling. Known in the West under the virtually meaningless name ‘Sukiyaki’, this is the most famous version, sung by Kyu Sakamoto (坂本 九) in 1961. The song was written by Ei Rokusuke (永 六輔). When you read the lyrics, you see the text of a saccharine tune about love lost or desired.

    However, its origin is not as sweet. The composer wrote this song after he returned from a protest against a revision of the Security Treaty with the United States. Ei was so disappointed by the failure that he wrote the following words:

    I look up as I walk
    So that the tears won’t fall
    Though the tears well up as I walk
    For tonight I’m all alone tonight
    (whistling)

    The text was adapted and turned into a general tune that had little more to do with political engagement and it went on to conquer the world as one of Japan’s first successful cultural exports. As such it is already important. However, I find the context of this song also noteworthy.

    The early sixties, the period in which this song was published, was one of great turmoil for Japan. The occupation by the US was over, but the country was still in the process of restoring its full sovereignty and it was grappling with the issue of balancing sovereignty with very useful security guarantees from the US and a volatile society.

    At the same time, the Japanese society was also undergoing changes: the first postwar generation was growing up and the country was only on the outset of the huge economic growth that would later make Japan so huge. The political climate was fraught with tension while the left battled the right. The on-stage assassination of socialist leader Asanuma Inejirō (浅沼 稲次郎) serves as a shrill illustration of this era.

    One grouping in this political tumult were the pacifists. Consisting for a large part of people grown up or born during or after the Second World War, they were abhorred by what had happened in that war, especially the atomic bombing. They—of course, there is no one ‘they’ here—did not like to be drawn into further conflict and were afraid that by choosing one side in the Cold War, Japan would risk being drawn into a new war. That is why they often demonstrated against alignment with United States. Apart from them, there were also leftists who were just against the conservative-dominated government.

    Composer Ei participated in protests organised by groups like these. It was about the failure of one such protests that he wrote this song. The tears shed for compromised sovereignty or neutrality compromised, I feel, show the emotional side of Japanese nationalism or patriotism.

    It is therefore somewhat ironic that this song did so well in the United States and the rest of the West. It reached the top of the charts, is still one of the best sold single ever and has been covered many times. Still, behind this ostensibly saccharine love song lies an interesting story!

    Sources

    http://en.wikipedia.org/wiki/Sukiyaki_(song)
    http://www.learn-japanese.info/ueomuite.html
    http://www.youtube.com/watch?v=C35DrtPlUbc
    Best, Anthony – International History of the Twentieth Century and Beyond, 2nd Edition
    Totman, Conrad – A History of Japan, 2nd Edition