Tag: netherlands

  • Xi Jinpings Chinese Droom maakt handelsconflict met Europa onvermijdelijk

    Elektrische auto’s zijn de inzet van oplopende handelsspanningen tussen China en de Europese Unie. Chinese staatssteun zou een bedreiging zijn voor de Europese auto-industrie, een essentiële pijler van de Europese economie. Brussel is een onderzoek begonnen. In juni kwamen er al voorlopige invoerheffingen. Daarop nam Peking al cognac, brandy en varkensvlees uit Europa in het vizier.

    Dat weerhield Brussel er niet van door te gaan. Nu reageert China op de volgende stap in het EU-onderzoek door zijn pijlen te richten op Europese zuivelproducten. Dreigende geluiden in de richting van Europese auto’s met verbrandingsmotoren worden ook concreter. Een handelsconflict lijkt nog lastig te vermijden. Tegelijkertijd moet Europa niet onderschatten welke troefkaart het in handen heeft dankzij de gemeenschappelijke markt. 

    Het is duidelijk dat Peking een gerichte campagne is begonnen. Doel is om een meerderheid van EU-lidstaten te overtuigen tegen te stemmen, wanneer in de herfst de definitieve beslissing genomen moet worden genomen over het onderzoek naar elektrische auto’s. Duitsland was vooraf al tegen. Nederland moet er echter vanuit gaan, dat de meeste EU-lidstaten niet anders kunnen dan doorzetten.

    De economische botsing is namelijk structureel. Subsidies waren altijd al ingebouwd in het Chinese politieke systeem. Nu vereisen de plannen van president Xi Jinping dat buitenlanders nog meer delen van hun industrieën opofferen aan goedkope producten uit China. Daarmee brengt hij zijn land op ramkoers met de halve wereld. Nu gaat het conflict namelijk om de lucratiefste, hoogwaardige producten.

    Xi Jinping introduceerde in 2012 de Chinese Droom. Doel is de ‘terugkeer’ van China naar zijn ‘historische’ rechtmatige positie als grootmacht. Voor rechtgeaarde marxist Xi is een fundament van economische kracht hierbij essentieel. Juist aan dat fundament schort het de laatste tijd. De Chinese consumptie is zwak sinds de coronapandemie. Dat komt boven op de vastgoedcrisis, begonnen met maatregelen om onhoudbare speculatie een halt toe te roepen.

    Stimulans blijft echter uit. De communisten in Peking menen dat ‘gratis geld’ de Chinese burger net zo lui zou maken als de decadente Europeanen al zijn. Volgens hen is een economie die tastbare producten maakt in plaats van ongrijpbare diensten consumeert een vereiste voor de macht die de Chinese Droom mogelijk maakt.

    Het ‘nieuwe ontwikkelingsparadigma’ (xīn fāzhǎn géjú 新发展格局) van Xi uit mei 2020 voorziet hiertoe in de zogenaamde ‘dubbele circulatie’ (guónèi guójì shuāng xúnhuán 国内国际双循环), twee onafhankelijke economische sferen. Een onafhankelijke ‘binnenlandse circulatie’ moet de Chinese economie beschermen tegen sancties en schokken. In de ‘internationale circulatie’ moeten de mondiale leveringsketens juist afhankelijk worden van China, wat Peking geld en macht oplevert.

    Het zijn de technologieën van de toekomst die de werelds afhankelijkheid van China moeten versterken. Dat staat bekend onder weer een ander xiïsme als de ‘nieuwe productieve krachten’ (xīn zhí shēngchǎnlì 新质生产力). Dit zijn de technieken achter elektrische auto’s en kunstmatige intelligentie – niet om streaming en spellen. Brussels subsidieonderzoek is een bewijs van Pekings succes.

    De Wall Street Journal legt uit hoe dit er in de praktijk uitziet. Onder de noemer van „eerst maken, dan breken” (xiān lì, hòu pò 先立后破) zet Peking in op high-tech industrieën waarin China graag dominant wil worden. Ondertussen moeten de oude ‘laagwaardige’ maakindustrieën nog behouden blijven. Het gevolg is dat overheden elkaar overtreffen in subsidies voor nieuwe producenten terwijl verlieslijdende fabrieken ook in de lucht worden gehouden.

    Teruglopende bouw is echter funest voor de vraag naar bijvoorbeeld staal. Onzekere consumenten hebben minder geld voor nieuwe auto’s. De buitenlandse markt moet daarom uitkomst geven. Als China niet meer consumeert maar wel meer produceert, dan zullen buitenlanders de spullen moeten kopen die Chinese fabrieken maken. Als die buitenlanders niet plotseling veel rijker worden, betekent dit dat de rest van de wereld minder moet produceren.

    Handelsblatt schrijft dat de Duitse industrie een nieuwe China Shock wacht. Westerse bedrijven hebben lang veel geld verdiend door de laagwaardige stappen in hun productieproces naar Chinese fabrieken te verplaatsen. Chinese producenten leerden vlug en konden al snel zélf goedkope producten te maken die het al langer goed doen in ontwikkelingslanden. Nu zijn Chinese techbedrijven en automerken echter opgeklommen naar het hogere segment.

    Chinese merken vormen nu een directe bedreiging voor Westerse kampioenen. Berlijn én Brussel kunnen Pekings succes niet langer negeren. Europa zal de eigen industrie niet helemaal kapot laten gaan om alles vervolgens uit China te importeren. De kortermijnbelangen van Duitse automakers met fabrieken in China wegen uiteindelijk niet op tegen de langtermijnbelangen van het continent. Het begin van die botsing zien we nu.

    Ons voordeel is, dat de Europese markt essentieel is voor het slagen van China’s transitie naar de ‘nieuwe productieve krachten’. De minder kapitaalkrachtige consumenten in ontwikkelingslanden vormen (nu nog) een te kleine markt voor de afzet die de Chinese industriële opwaardering nodig heeft. De Amerikaanse markt is hermetisch gesloten. Consumptie in eigen land blijft achter. De enig overgebleven rijke markt van serieuze grootte is de Europese.

    Bij de exportcontrolemaatregelen die ASML treffen valt nog te twisten of het de Chinese voortgang effectief bevriest. Dit handelsconflict is echter geen complex technisch vraagstuk, maar een simpele economische afweging. Een open vraag is of Peking uit wanhoop aan gaat sturen op een totaal handelsconflict, of dat het uiteindelijk te afhankelijk is van Europese vraag (en componenten) om veel meer dan kaas en cognac tegen te houden. Wat het ook wordt, Nederland kan zich maar beter toeleggen op de juiste uitvoering dan het stoppen van dit onvermijdelijke conflict.

  • Minister Hoekstra treft Chinese collega in Bali en ander G20 nieuws

    De G20 komt dit jaar bijeen in het Indonesische Bali. Nederland mag als speciaal genodigde meedoen. De top van regeringsleiders in november wordt nog een hele toer, gezien de onwil van veel democratische leiders om naast Poetin te zitten. De bijeenkomst van ministers van buitenlandse zaken afgelopen week was iets minder problematisch. Onze minister van buitenlandse zaken Wopke Hoekstra was in Zuidoost-Azië, en net als zijn collega’s heeft ook hij een hele boel ontmoetingen. Eén daarvan was met zijn Chinese tegenhanger Wáng Yì (王毅).

    In tegenstelling tot de Nederlandse is de Chinese minister van buitenlandse zaken niet de belangrijke diplomaat van het land. Dat is de directeur van het Kantoor van de Commissie voor Buitenlandsezakenwerk van het Centraal Comité van de Chinese Communistische Partij Yáng Jiéchí (杨洁篪). Maar als ik mijn database van China’s diplomatieke interacties er op na sla, dan moge het duidelijk zijn dat Nederland voor deze belangrijke man niet belangrijk genoeg is.

    Minister Wang is vanuit Chinees perspectief al heel wat voor het kleine Nederland. Maar dat wil niet zeggen dat men daar geen belang hecht aan de positie van Den Haag, gezien ons economisch en technologisch belang (denk: Rotterdam, ASML) en de Nederlandse invloed in Brussel. We hebben niet veel om na te gaan wat er werd besproken tijdens het treffen – Buitenlandse Zaken heeft nog geen persbericht uitgegeven en de Nederlandse pers schreef er ook niet over. We hebben wel een ‘read-out’ van het Chinese ministerie ().

    Wang haalt het in Nederland onopgemerkten gebleven 50-jarig jubileum van Chinees-Nederlandse betrekking op ambassadeursniveau aan. Peking wil graag werken met Nederland aan het behouden van de ‘juiste richting’ in de bilaterale relatie. Net als elke relatie heeft ook die met Nederland een vaste frase die de partijstaatbureaucratie de aanstuurt: ‘open en pragmatische alomvattende samenwerkingspartnerschapsrelatie’ (开放务实的全面合作伙伴关系 kāifàng wùshí de quánmiàn hézuò huǒbàn guānxì). Open in plaats van ‘protectionistisch’, pragmatisch over de ‘systeemverschillen’, alle onderwerpen omvattend en een partnerschap omdat dat win-win samenwerking voorstaat in plaats van de antagonistische bondgenootschappen van de VS.

    Hoekstra (voor wie het zich afvroeg: 胡克斯特拉 hú kè sī tè lā) wordt geciteerd met lof voor de door Wang aangehaalde analogie van Xí Jìnpíng (习近平) dat het tegen de trend van de geschiedenis in zou gaan om de zee van de wereldeconomie te laten opdrogen tot kleine geïsoleerde meren en rivieren. Uit het aanhalen van de economische wetten en het risico voor het post-pandemische herstel laat Wang de Chinese zorgen zien over de Europese heroverweging van de economische afhankelijkheid van China en de sancties tegen Rusland n.a.v. de invasie van Oekraïne. Daarover spreekt men ook:

    The two sides exchanged views on the Ukraine issue. Hoekstra said that the Russia-Ukraine conflict has affected the whole world. The Netherlands advocates upholding multilateralism and expects China to play an important role. Wang Yi said that all parties at the G20 Foreign Ministers’ Meeting called for a ceasefire and cessation of hostilities as soon as possible. China will continue to adhere to promoting peace talks, and support the EU in playing a constructive role in finding practical and feasible solutions.

    Wang Yi Meets with Dutch Deputy Prime Minister and Foreign Minister Wopke Hoekstra

    Verdere ontmoetingen

    Naast de belangrijke top met Hoekstra dàchén had Wang ook nog enkele gesprekken met minder belangrijke landjes als India en de VS, alsmede het door Peking onder druk gezette Australië. Tijdens de ontmoeting met zijn Indiase collega Jaishankar produceert Wang Pekings ‘Drie Zorgen’ over Oekraïne, een duidelijke poging om het Mondiale Zuiden los te weken van de ‘Westerse’ democratisch coalitie. Peking is vooral tegen dingen:

    1. [tegen democratische blokvorming:] ‘China opposes exploiting the situation to incite Cold War mentality, hype up bloc confrontation, and create a “new Cold War”.’
    2. [tegen vergelijkingen van Taiwan met Oekraïne:] ‘China opposes undermining China’s sovereignty and territorial integrity by applying double standards.’
    3. [tegen sancties:] ‘China opposes undermining other countries’ legitimate rights to development.’

    Blijkbaar heeft men geen Zorgen over de Oekraïense soevereiniteit – gegarandeerd tussen Peking en Kyiv in 2013 – en het lijden van de burgerbevolking.

    De andere landen kregen ook lijstjes. De nieuwe Australische minister van buitenlandse zaken Penny Wong kreeg vier eisen:

    1. ‘stick to regarding China as a partner rather than a rival’
    2. [stop met kritiek:] ‘stick to the way we get along with each other, which features seeking common ground while reserving differences’
    3. [stop met Quad, AUKUS, NAVO:] ‘stick to not targeting any third party or being controlled by any third party’
    4. [sensibiliseer de publieke opinie:] ‘stick to building positive and pragmatic social foundations and public support’

    De Verenigde Staten kregen niet één lijst met eisen, maar werden geconfronteerd met vier lijsten waarvan we de inhoud niet kennen:

    1. ‘the list of US wrongdoings that must stop’
    2. ‘the list of key individual cases that the US must resolve’
    3. ‘the list of Acts in the 117th Congress of high concern to China’
    4. ‘the list of cooperation proposals in eight areas’

    Pekings neiging om op hoge toon gedragsveranderingen eisen terwijl het niet in staat is toe te geven dat er fundamentele meningsverschillen en belangenconflicten zijn, is contraproductief. De Australische premier Albanese heeft al gezegd dat het land niet toegeeft aan eisen. Het Amerikaanse congres, de Australische publieke opinie, Nederlandse en Europese veiligheidsbelangen in Oekraïne en de zorgen van veel landen over de toekomst van Taiwan staan op zichzelf en kunnen niet per decreet door het Witte Huis opzij geschoven worden. Het Chinese publieke offensief in het Mondiale Zuiden zou echter in vruchtbaardere bodem kunnen vallen.

  • Hoe Chinese subsidie de VU Amsterdam in het Verenigd Front sleept

    De NOS kwam vorige week met de onthulling dat het Cross-Cultural Human Rights Centre (CCHRC) van de Vrije Universiteit in Amsterdam gesubsidieerd wordt door de Southwest University of Political Science and Law (西南政法大学) in de Chinese stad Chongqing. Afgelopen december vroeg de China Media Project (CMP) al aandacht voor de absurd pro-Pekingese geluiden die vertegenwoordigers van het CCHRC te berde brachten tijdens het ‘Zuid-Zuid Mensenrechtenforum’ (南南人权论坛) in China.

    In 2019 schreef Sinopsis over de hulp die het werk van CCHRC China bood in de VN-mensenrechtenraad. Bij het forum viel de onvolprezen CMP ook al op, hoe het CCHRC verweven leek met de organiserende staatsmedia, het forum en de universiteit uit Chongqing. De link van die laatste is nu uitgelegd door de NOS. Voor die eerste connecties is het nodig om te spreken over het ‘Verenigd Front’ – tǒngzhàn 统战.

    Wat is het Verenigd Front?

    Dit onderwerp is verwarrend. Een reden daarvoor is dat het verenigd front ook een tactiek is – ik schreef voor de Clingendael Spectator een stuk waarin het vertaalde als ‘eenheidsfronttactiek’ en uitlegde hoe deze zichtbaar is in de Chinese behandeling van Europa. Hier wil ik echter schrijven over de andere betekenis van het woord: de kluwen aan departementen en organisaties die ooit zijn opgericht om deze aanpak te institutionaliseren.

    De Chinese Communistische Partij (CCP) is een onvervalste leninistische partij. Die controleert de partijstaat met een piramide van partijcomités in elke afdeling en instelling. Elk comité heeft een partijsecretaris die valt onder de partijsecretaris van het comité op het niveau boven hem. Bovenaan staat de Algemeen Secretaris van het Centraal Comité, ene dr. Xí Jìnpíng (习近平).

    Maar dat laat nog een hele boel mensen over buiten de Partij. Daarvoor heeft de CCP heeft een Afdeling voor Verenigd Front-werk (UFWD, United Front Work Departmenttǒngyī zhànxiàn gōngzuòbù 统一战线工作部). De UFWD is verantwoordelijk voor buitenpartijse krachten zowel in binnen- als buitenland. De Afdeling houd zich in de woorden van professor Anne-Mary Brady’s boektitel bezig met Making the Foreign Serve China. Dit is niet hetzelfde als de traditionele spionageactiviteiten van de staatsveiligheid en de publieke ordediensten.

    Enkele afdelingen zijn specifiek verantwoordelijk voor mensen van Chinese komaf in het buitenland, een functie waarvoor Chinese ambassade’s personeel hebben. Deze overzien of monitoren een kluwen van pro-Peking organisaties in hun land, zoals de Association of Chinese Scholars and Students in the Netherlands (ACSSNL), beschreven door Follow the Money. De Chinese gemeenschapsorganisaties komen vaak bijeen onder de paraplu van de lokale Chinese Peaceful Unification Promotion Association – de naam een erfenis uit de tijd dat deze nog concurrentie had van KMT-groepen.

    De wolk

    Tot zo ver het ideaal. Een probleem van het Chinese systeem is dat zo’n leninistische piramide niet altijd de monolitische eenheid is die Peking graag voorspiegelt naar buiten toe. De almacht van de lokale partijsecretaris zorgt niet alleen dat hij in zijn eigen jurisdictie zijn taak zonder tegenstand uit kan voeren, het biedt ook mogelijkheden om voor het Centrum in Peking te verbergen dat bepaald beleid vooral eigenbelang dient.

    Het Chinese politieke systeem dupliceert de nationale afdelingen op alle lagere niveau‘s. Provincies en gemeentes hebben dus ook eigen United Front Work Departments. Partijsecretarissen worden geacht om deze middelen in te zetten om aan nationale doelen bij te dragen. Een provincie als Fujian en Fujianese gemeentes organiseren bijvoorbeeld eigen Verenigd Front-werk gericht op Taiwan en Singapore, op basis van de historische banden. Dit biedt ook hulpmiddelen om bijvoorbeeld met buitenlandse investeringen een concurrent voor promotie in de naastgelegen stad te verslaan in economische groei.

    Ook in Nederland zullen verschillende Chinese provincies en steden actief zijn, naast de ambassade zelf. Daarnaast hebben provincies, gemeentes, universiteiten, staatsbedrijven, en partijstaat-geleide NGOs ook eigen doelstellingen gekregen op het gebied van bijvoorbeeld internationalisering. Hiervoor ontplooien ze ook allerlei initiatieven. Bovendien kan het ook voor privébedrijven politiek nuttig zijn om met een stichting initiatieven te ontplooien die de politieke doelen van de Partij dienen.

    Dit creëert een wolk aan organisaties en activiteiten over de hele wereld. Naast de doelstelling van het UFWD om buitenpartijse figuren te gebruiken of te neutraliseren, zijn er natuurlijk ook de gewone motiveringen: winst, groei, oprechte interesse, etc. Maar hoe onsamenhangend deze wolk ook moge zijn, uiteindelijk zweeft hij wel in de richting die de Partij wil. Er zijn coördinerende organisaties zoals de UFWD, ministeries en de daarmee verweven organisatie achter stedenbanden. Maar de wolk rent ook mee met sociale en politieke signalen. Het kan nuttig zijn om mijn eerdere uitleg van ‘common prosperity’ als massacampagne in mijn stuk ‘regeren per slogan’ terug te lezen.

    Er zijn veel delen van de wolk die in ruil voor wat Chinese subsidie en aandacht jouw naam willen kopen. Het risico is dat je dan door die wolk ingekapseld wordt, wanneer je met verbonden organisaties in zee gaat. Een reden is de altijd aanwezige sociale dynamiek; in de wereld van de ‘westerse’ mensenrechtenorganisaties gelden ook sociale normen. Maar de leninistische aansturing van de wolk betekent dat wanneer je één groep boos maakt, de rest in paniek wegvlucht. Kijk maar hoe snel de Amerikaanse NBA verdween van het Chinese internet nadat een trainer zijn steun uitsprak voor de demonstraties in Hong Kong. Gezien het enthousiasme waarmee men zich op de Chinese markt had gestort, was dat een flinke financiële klap. Dit kan ook onder academici leiden tot zelfcensuur. Ook versterkt isolatie in de bubbel overtuigingen.

    Tankies

    Deze wolk biedt ook veel kansen op steun en baantjes voor de mensen die dat bewust opzoeken. Een deel hiervan bestaat uit mensen die er het beste van willen maken binnen de grenzen die er zijn. Een deel bestaat uit wat in het Engels ‘grifters’ heten, mensen die het spel meespelen om mee te mogen eten uit de ruif. Maar de wolk is ook uiterst aantrekkelijk voor figuren die men neerbuigend aanduidt als ‘tankies’.

    Het woord ‘tankie’ stamt uit de jaren vijftig. Het werd oorspronkelijk gebruikt in het Verenigd Koninkrijk voor de communisten die trouw bleven aan Stalin en de Sovjetunie nadat Moskou tanks naar Oost-Berlijn en Boedapest stuurde. De term is weer teruggekomen nu een hele industrie aan Assad-supporters, Vezenuelaliefhebbers en pro-Ruslandvloggers gezelschap krijgt van Amerikaanse organisaties die bijvoorbeeld onder het mom van ‘No Cold War’ Peking bij alles steunen, hoe zeer het ook in conflict is met hun vermeende linkse ideologie.

    De tankies zijn niet arm. De samenzweringswebsite The Grayzone heeft banden met het Kremlin en wordt gedeeld door Chinese diplomaten. Op sociale media krijgen influencers steun en geld van China om pro-Pekingcontent te publiceren. In Amerika heeft een techmiljonair US$65 miljoen gegeven aan organisaties die Pekings spreekpunten verspreiden en de genocide van de Oeigoeren in Xinjiang ontkennen. En nu heeft de NOS dus subsidie gevonden voor een instituut aan de VU dat consistent Chinese propaganda over mensenrechten verspreid.

    Want gebaseerd op wat ik heb gezien van de genoemde Tom Zwart en Peter Peverelli durf ik wel te zeggen dat beide tankies zijn. Dat betekent natuurlijk niet dat beide mannen ‘gekocht’ zijn door China. Ik noem de tankies specifiek om aan te stippen dat dit niet alleen een probleem van Chinese inmenging is, maar ook om politieke meningsverschillen gaat. Maar omdat die hele wolk aan organisaties bestaat, kunnen zulke mensen makkelijk financiële steun krijgen, op televisie verschijnen, geheel verzorgde conferenties in China bijwonen en aangevoerd worden als blijk van buitenlandse steun voor de verschikkingen waar de Partij verantwoordelijk voor is.

    Conclusie

    Juist omdat we het hier hebben over vaak diepgevoelde politieke opvattingen en buitenlandse inmenging die komt met de suggestie van nationaal verraad – dat is ook hoe Chinese nationalisten de Westerse steun voor Chinese mensenrechtenstrijders zien – is dit een heel gevoelig onderwerp. Daar komt nog bij dat mensen van Chinese komaf extra kwetsbaar zijn voor racisme in landen waar ze een minderheid vormen.

    Boeken als ‘Stille verovering’ (‘Hidden Hand’) van Clive Hamilton en Mareike Ohlberg of A Machiavellian Moment van een Franse militaire denktank lezen voor mij vooral als een waslijst aan namen van mensen en organisaties die banden hebben met Peking of de CCP steunen. Maar dat is op zichzelf natuurlijk gewoon toegestaan. Waar het boek zwak is en waar veel analyse tekort schiet is aan te tonen hoe het past in het Chinese systeem. Meer specifieke aandacht is nodig voor hoe China de wolk aanstuurt en voor de personen die over de juridische schreef gaan.

    In The Guardian schrijft de expert Martin Thorley over de recente aanwijzing door de MI5 van Christine Lee als agent voor Peking dat „the current relationship between liberal democracies and authoritarian states is more like a phoney peace.” Hij spreekt over deze ‘Schemervrede’ omdat China (en Rusland) al actief en systematisch bezig zijn om de politieke systemen van Westerse landen via beïnvloeding proberen aan te passen. Hier moeten wij met een antwoord op komen. De desinfecterende zonneschijn van de NOS helpt mee de wolk doorzichtiger te maken.

    Maar het is belangrijk dat we dit voorzichtig doen. Ik stel voor om de Chinese beïnvloeding op te delen in drie categorieën:

    1. De eerste categorie betreft ondermijnende activiteiten. De wet moet simpelweg worden nageleefd bij spionage, oneigenlijke beïnvloeding en intimidatie. Universiteiten moeten contracten die de academische vrijheid beperken ontbinden. Studenten die voor een buitenlandse ambassade medestudenten bespioneren of intimideren moeten voor een disciplinecommissie komen. 
    2. De tweede categorie betreft medeplichtigheid aan mensenrechtenschending. Wanneer de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit met het Chinese surveillance- en telecombedrijf Huawei samenwerken op het gebeid van kunstmatige intelligentie, dan helpen ze dat bedrijf bij het ondermijnen van mensenrechten in China. Wanneer een Nederlandse universiteit steun geeft aan een instituut dat in ‘de wolk’ zit, dan wordt Nederlandse belastinggeld aangewend voor propaganda die het Chinese systeem verdedigt of sterkt. Dit is niet erg consistent met de miljoenen die Nederland uitgeeft aan mensenrechten in het buitenland.
    3. De derde categorie betreft kwalijke politiek. Universiteiten die buigen voor druk van Chinese nationalisten uit financiële motieven verdienen publieke veroordeling. Een professor die naar bijeenkomsten gaat van een organisatie die nauwe banden heeft met de Chinese ambassade en daar zegt hoe geweldig hij Xi Jinping vindt, maakt gebruik van zijn grondwettelijke vrijheden van vergadering en van meningsuiting. ‘Kwalijke politiek’ van individuen dient op politieke wijze bestreden te worden, of in ieder geval buiten de overheid om – via debat, demonstraties, studentenverkiezingen en de vrijheid van instellingen om zelf te bepalen wier contract ze wel of niet verlengen en welk instituut ze wel of niet openhouden.

    De wolk die het Verenigd Front heeft gecreëerd, is simpelweg het resultaat van de manier waarop de Chinese partijstaat functioneert. In sommige gevallen vormen ze slechts de tegenhangers van wat in Nederland Nuffic, RVO, enz. zijn. Het grote verschil is dat organisaties in China altijd onder de uiteindelijke controle van de Partij staan en dat deze wolk de wereld in een richting uitstuurt die wij als slecht beoordelen.

    Het is daarom de zaak om voorzichtig te zijn. Verlies niet uit het oog welke organisaties onder het Verenigd Front vallen. Maar realiseer je daarbij ook dat er meer prikkels spelen bij de verdeelde Chinese overheid. Daarnaast is het ook onvermijdelijk dat er ware gelovigen – de tankies – zijn, die ook gewoon de vrijheid hebben om dat te geloven. Het voorkomen van ongewenste Chinese beïnvloeding vereist dus zowel wetshandhaving als een politieke strijd. Voor dat laatste is meer nodig dan enkel de overheid er op af sturen.

  • Het probleem van het Chinese probleem: veiligheid en moraal

    De buitenlandse activiteiten van de Chinese overheid liggen steeds vaker onder een vergrootglas. Recent riepen in de NRC Jan Paternotte en Sjoerd Sjoerdsma van D66 op tot een parlementair onderzoek naar Chinese inmenging in de Nederlands samenleving. Ik sluit mij hierbij aan. Het is noodzakelijk dat beleidsmakers zich bewust worden van de groeiende invloed die China uitoefent in andere landen en internationale organisaties om de wereld veilig te maken voor zijn ambities. Dit kan echter niet zonder publiek debat.

    Ik wil mijn bijdrage hieraan leveren door te wijzen op wat we kunnen leren van de debatten die men al voert in de Engelstalige wereld. De belangrijkste les is dat het niet enkel gaat om staatsveiligheid, maar ook om politiek gedrag. Sommige activiteiten zijn misschien ‘fout’ maar nog niet meteen gevaarlijk.

    Verwaarloosde bedreiging

    De Volksrepubliek is een dreiging die we te lang niet serieus hebben genomen. We moeten ons zorgen maken over de activiteiten van de Communistische Partij van China in het buitenland en ons voorbereiden op meer. De Partij ziet haar superioriteit bevestigd door het eigen succes en het westerse falen tijdens de financiële crisis van 2008 en de pandemie van 2020. Tegelijkertijd zorgen de strubbelingen binnen de leninistische partijstaat dat de leiders zich al te bewust zijn van de zwaktes en leidt hun kijk op een geschiedenis van ‘nationale vernedering’ door buitenlandse mogendheden tot paranoia dat overal bedreigingen zijn.

    Een overtuigd etnisch nationalisme in een land dat nooit heeft geworsteld met zijn eigen imperialistisch verleden voedt niet alleen interne onderdrukking, maar ook claims op de loyaliteit van buitenlanders van etnisch Chinese komaf en het gevoel dat Chinese dominantie in de regio een natuurlijk recht is. De manier waarop Peking momenteel probeert Australië op de knieën te krijgen laat zien dat het assertieve buitenlandbeleid nu al actief is. Een koerscorrectie kan ook in Nederland niet uitblijven. Maar dit is niet makkelijk.

    Pijnlijke ommekeer

    Onder de Europeanen wier taak het jarenlang is geweest om de betrekkingen met China aan te moedigen voel je weerstand. Onder de Chinezen die voorheen als dialoogpartners werden gezien is er ontgoocheling. De regels veranderen. Het is schrikken voor iemand die eerst werd uitgenodigd om het Chinese systeem ‘uit te leggen’ als hij nu wordt weggezet als propagandist voor onderdrukking. Wetenschappers die de samenwerking met Chinese bedrijven en universiteiten mogelijk maakten, gelden nu in sommige ogen als verdacht. Ongemak daarbij is begrijpelijk. Maar we kunnen de nare werkelijkheid van Pekings onderdrukking niet meer uit de gezellige recepties en enthousiaste boardrooms weren.

    Als we ons perspectief verleggen naar dat van de slachtoffers van China’s agressief etnisch nationalisme, dan schrik je juist dat we nog altijd zo beleefd zijn. Dan zie je de wanhopige Hongkongse student die kapot is geslagen door de politie, een Taiwanees met duizenden Chinese raketten op zijn dak gericht, een getraumatiseerde Oeigoer die haar vader is verloren in een concentratiekamp, een geruïneerde Vietnamese visser wiens boot is gezonken door de Chinese kustwacht, Tibetanen en ethnische Mongolen die hun eigen cultuur verliezen, of een Chinese jongere die een half jaar gevangenisstraf krijgt voor een tweet over President Xi. Het is weerzinwekkend dat we nog zo enthousiast proosten met de voorstanders hiervan.

    Reële bedreiging en politieke activiteiten

    De problemen zijn reëel. Diefstal van intellectueel eigendom en spionage behoeven meer aandacht. Critici in Nederland worden, soms via hun familie, bedreigd met serieuze consequenties. Chinese ambassade’s hebben personeel om de Chinese gemeenschap in hun gastland rustig te houden en via het Eenheidsfront bijvoorbeeld samen met gemeenschapsorganisaties en Chinese studentenverenigingen een oogje te houden op wat hun burgers zoal zeggen. Dit soort acties kunnen nare gevolgen hebben. Het is kwalijk dat de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit helpen Huawei beter te maken in onderdrukking.

    We moeten echter ook erkennen dat een deel van het probleem een politiek probleem is. Wat pro-Chinese groepen en individuen doen is vaak deels slechts normale hulp aan landgenoten in den vreemde, of politieke steun aan het land van herkomst, of het voor zakendoen noodzakelijke netwerken met de partijstaat. Dit zijn zaken die onder de vrijheid van meningsuiting en vergadering vallen.

    Veel van wat er in deze wereld gebeurt is niet ‘gevaarlijk’ voor Nederland zelf. Een hypothetische professor die zich met dit soort Eenheidsfront-verenigingen inlaat is niet per se een gevaar voor het intellectuele eigendom van de universiteit. Een zakenman die een boekje sponsort over de voordelen van het Chinese systeem is niet meteen een ‘spion’. In Australië leidt het bestempelen van zulke politieke activiteiten tot ‘Chinese inmenging’ er toe dat de echte problemen minder serieus worden genomen. Peking heeft al de gewoonte kritiek op haar inmenging af te doen als discriminatie en hysterie. Individuen vanwege hun politieke steun tot Chinese agent verklaren speelt dit in de kaart en vermindert ons begrip van wat er werkelijk speelt.

    Beantwoord moreel falen met morele veroordeling

    Maar deze hypothetische academicus en zakenman verdienen wel degelijk morele verontwaardiging over hun politieke steun aan zo’n regime. Het is begrijpelijk dat leden van de Chinese gemeenschap in Nederland een emotionele band hebben met het land waar de familie vandaan komt, net zoals we dat ook zien bij de Turkse en Marokkaanse gemeenschappen. Hier moet ruimte voor blijven. Maar op politieke activiteiten is het zeker gerechtvaardigd om met politieke activiteiten – veroordeling, afstand houden, demonstraties – te reageren.

    Wat de huidige Chinese regering doet is verwerpelijk. Het is de vraag of dialoog en uitwisseling überhaupt nog zin hebben met dit arrogante en agressieve regime. Mensen die dit actief steunen verdienen het om gevolgen daarvoor te ondervinden. Verenigingen die Pekings horrors goedpraten verdienen een protesthaag voor de deur. Maar arrestaties en vervolging zijn hierop het verkeerde antwoord. Een publiek debat over het probleem kan ons hier ook scherper op maken. Alleen is het belangrijk duidelijk te maken dat een politiek probleem niet gelijk een gevaar is voor de nationale veiligheid.

  • Europa moet na gaan denken over een Chinese aanval op Taiwan

    Terwijl een paranoïde China steeds meer zelfverzekerdheid in het eigen systeem uitstraalt, komen er geluiden uit Peking dat het ‘Taiwanese vraagstuk’ niet oneindig lang onopgelost kan blijven. We hoeven niet gelijk morgen een invasie van Taiwan te verwachten. Maar het risico op ongewilde escalatie stijgt. Bovendien moet voor het honderdjarig bestaan van de Volksrepubliek in 2049 de ‘Chinese Droom van de Grootse Herrijzenis van het Chinese Volk’ bereikt worden. Daartoe behoort ook de annexatie van Taiwan. Peking moet er een keer me beginnen.

    Mijn Twitter-draadje van de dag vat de recente dreigementen aan Taiwan samen.

    De spanning neemt toe, onder andere door gestegen Chinese zelfvertrouwen in het eigen kunnen. Het Volksbevrijdingsleger moderniseert snel. Peking is nu een speler om rekening mee te houden in de wereld. Vanuit het Chinese perspectief lijkt het Westen in neergang. Ook wordt het steeds duidelijker dat ‘vreedzame hereniging’ (和平统一 hépíng tǒngyī, lees: annexatie à la Hong Kong) onmogelijk is. Taiwan, al sinds 1895 van China gescheiden, heeft een eigen identiteit en wil helemaal niet bij China horen. Dus stijgt de roep uit nationalistische en militaristische hoek om wǔtǒng (武统), ‘hereniging door [militair] geweld’. Volgens de Chinese ‘anti-afscheidingswet’ is gedwongen ‘hereniging’ gerechtvaardigd als er geen hoop meer is op vreedzaam samengaan.

    Er is recent een opleving in China van agressieve propaganda tegen Taiwan. Op internet zie je af en toe zelfs nationalisten met de genocidale uitdrukking ‘bewaar het eiland, bewaar de mensen niet’ (留岛,不留人 liú dǎo, bù liú rén) – m.a.w. blaas de boel op en neem daarna het dode eiland in. Belangrijker zijn de militairen in de nationalistische bubbel van het Volksbevrijdingsleger, dat al decennia oefent op invasie. De afgelopen dagen test de Chinese luchtmacht met hoge frequentie de Taiwanese ‘Air defence identification zone’ (ADIZ). Het risico op escalatie neemt hierdoor toe. Een onverhoopte botsing of gebruik van geweld tijdens een ontmoeting tussen jachtvliegtuigen zou onder huidige omstandigheden explosiever zijn dan bijvoorbeeld het ‘Hainan Island incident’ tussen de VS en China in 2001.

    Maar ook belangrijk is dat het Chinese geduld met Taiwan op is. Ik verwacht dat de hardliners in defensie graag concrete acties willen zien in de komende jaren. Dat hoeft niet gelijk een volwaardige invasie te zijn. De risico’s zijn daarvoor nog te groot. De Indiase problemen in de Himalayas zijn één voorbeeld van een alternatief. We kunnen ook ter inspiratie kijken naar de manier waarop Rusland bezig was in Georgië en een stuk van Oekraïne heeft geannexeerd. Een recente video van Deutsche Welle bespreekt drie mogelijke scenarios: hybride oorlogsvoering om Taiwan te verzwakken, inname van afgelegen eilanden van Taiwan volgens de Krim-methode, of plotselinge invasie van Taiwan zelf.

    De hybride oorlogsvoering tegen Taiwan is al deels aan de gang. Chinese cyberaanvallen zijn aan de orde van de dag. Propaganda in omgekochte Taiwanese media of daarbuiten heeft als doel de Taiwanezen defaitistisch te maken. Ik verwacht dat deze druk langzaam opgevoerd zal worden. Er zijn veel mogelijkheden, los van conventionele invasie. Intimidatie van de kwetsbare verbindingen van eilandstaat Taiwan met de rest van de wereld zou de economie schade kunnen berokkenen zonder dat daarvoor een sluitende blokkade nodig is. China zou kunnen eisen dat we ons Één-China-Beleid meer in lijn brengen met hun beperktere Één-China-Principe en alle handel stilleggen. De kleine eilanden Kinmen (Quemoy) en Matsu liggen vlak voor de Chinese kust en zijn praktisch onverdedigbaar. In de Zuid-Chinese Zee controleert Taipei de lastig te verdedigen Pratas-eilanden (Dongsha). De Chinese maritieme militie valt de Taiwanese kustwacht al lastig, en er is genoeg mogelijkheid voor meer rotzooi. Ook het uiteindelijk grootste gevaar – invasie – is in crisissituaties niet ondenkbaar en het is niet duidelijk of het Taiwanese leger in goede staat is.

    Europa en Nederland moeten nu na gaan denken over dit vraagstuk. Een Chinese overname van Taiwan zou niet alleen een humanitaire tragedie zijn met het risico dat Taiwans stedelijke gebied Syrische karakteristieken krijgt, het zou ook een geopolitieke aardverschuiving betekenen. Regionale dominantie door China is dan gegarandeerd met Japan en de beide Korea’s opgesloten in Noordoost Azië. Als we dat niet willen, dan is het belangrijk nu al signalen af te geven aan China. Een verder stilgehouden oproep van een woordvoerder voor de Europese dienst voor extern optreden (EDEO, ook: EEAS) om de situatie niet te escaleren is niet goed genoeg. Daarnaast is het de zaak te plannen voor het ondenkbare. Hoe reageert Brussel of Den Haag als China een Krim-scenario op Kinmen los laat? Bij een invasie van Taiwan is het te verwachten dat een wereldoorlog uitbreekt waarin de Verenigde Staten en Japan te hulp schieten. Wat doen wij? Als we wegens gebrek aan expeditionaire krijgsmachten niks in Oost-Azië kunnen (of willen) doen, zijn we dan in staat om in ieder geval de Amerikaanse afschrikking van Rusland in Europa over te nemen terwijl Washington elders druk bezig is? Het jaar 2049 komt steeds dichter bij, Peking wordt steeds agressiever. Zijn we er klaar voor?

  • Indies Literature: Thoughts on ‘This Earth of Mankind’ by Pramoedya Ananta Toer

    The Dutch lack of awareness of its colonial past has almost become a cliché. Anticolonial activists clamouring for compensiation and pundits nostalgic for a past where the Netherlands once dared to dream of a permanent seat on the UN Security Council both lament the uneducated state of the public. Their oft repeated complaint has actually much truth to it. Limited knowledge of the Netherlands East Indies is eclipsed by a general disinterest that seems to have set in as soon as the colonial army was disbanded.

    Besides historians, only the sizeable part of the Dutch population with family ties to old Insulinde keeps its spirit alive. Besides the cuisine, and the annual pasar malam you will find in most cities, the flavours and fragrances of a world now gone have been preserved in the literature of the Netherlands. What is referred to as the Indische Letteren—or Indies Letters—is a well-curated part of Dutch literature looked after mostly by those who were originally born there.

    However, this contains of course a coloured perspective, often drawing mostly from the experiences of a colonial upperclass that generally led privileged lives in their clean, well-staffed white villas. Attempts to portray the inlandse or native perspective are there—from the revolutionary Max Havelaar by Multatuli to the melancholic Oeroeg by the grande dame of the Indies Letters, Hella Haasse—but they remain colonial works.

    After years of Dutch books, I therefore much enjoyed reading something from the Indonesian perspective. There is probably no better place to gain some understanding of the development of Indonesian nationalism than the literary masterpiece that is the Buru Quartet of Pramoedya Ananta Toer, who was until his dead perhaps Southeast Asia’s biggest chance for the Nobel prize. Born in 1925, this Indonesian nationalist suffered much in jail. He was first interred by the Dutch for anti-colonial sympathies, and later under Suharto for a much longer period because of suspected communist sympathies, and perhaps too much support for the Chinese-Indonesians.

    In the labour camp on the rugged island of Buru where the military regime had put him, deliberately deprived of pen and paper, Toer wrote the first three of the four books in the tetralogy, composing orally. Fellow prisoners took on extra shifts to give him time, and saw to it that the voluminous tale was written down. They would finally be published in the eighties, then officially still banned in Indonesia itself.

    I want to talk about the first book, because so far that is the only one I have read, in the Dutch translation, a few years back already. It is an incredibly interesting tale and I would recommend everyone interested in Indonesia’s modern history or literature to read it.

    This Earth of Mankind (Bumi Manusia) to someone with an experience with the Indies Letters at first reads almost like another book from that genre, especially in the Dutch translation. The setting is familiar, the hierarchies and roles of the different races are all there. The main character is one of the rare none-whites admitted to the prestigious HBS-level secondary school, just like the eponymous main character of Haasse’s Oeroeg. The Dutch still have the absolute certainty of the correctness of their views and position that was typical of pre-Second World War Europeans. A mysterious Chinese baba runs the nearby brothel. The native rulers are as self-centred and inept as always.

    However, soon you notice the stark difference in narrative style. The Indonesian landscape invites great literary descriptions. However, Toer provides a strong contrast with the Dutch writers. An example is Louis Couperus, the great naturalist. Most distinctly, in The Hidden Force (De Stille Kracht) he spends the first two pages beautifully setting the stage. However, like others, he shows something more akin to the admiration of something extraordinary and alien, the teeming forests and hazy hills contrasted against the empty flatness of the Dutch landscape.

    This might be attributed to the fact that Toer’s work was composed orally. But it is also a sign of a more important difference: Toer has taken the Dutch narrative and turned it into something Indonesian. He takes it apart. When he sees the trees, he sees not the mysterious darkness, but the familiarity of his childhood. This Earth of Mankind breathes the idea that this part of the earth is home. It has in common with The Hidden Force that the land rejects the Dutch impositions, but for Couperus that turns it into something frightful rather than a source of power.

    The first book of the four is not that martial yet. It describes only the first phase of nationalism, a gradual awaking by the main character and those around him to the unfairness of the colonial system. The main character, Minke, is a descendant of Javanese royalty, but in spite of his high status in indigenous society is despised by the arrogant Europeans. While in school he lives on a plantation in the household of an Indonesian woman and her daughter by an incompetent white Dutchman, Annelies. The women actually expertly run the plantation, but the mother’s knowledge and experience counts for nothing in the face of the colonial state. The main conflict arises when Minke marries the underage Annelies in a Islamic ceremony not recognised by Dutch law. Her legal, Dutch, guardians try to take her back and Minke rallies the Indonesians incensed by this insult to their religion.

    This plot is in many ways the inverse of many conventional plots that focus on Dutch planters. The concubine and the appendages to heir household become the main focus, the white planter a supporting role. From inhospitable and mysterious, the kampongs become the place where family lives. The preoccupation with polite Dutch society is absent from Toer, which would make him less suitable for the costume period dramas so in vogue right now.

    Most books from the Indies Letters let Islam play a role, but in most books it plays the role of a dark, unknowable power. For Toer it is not a negative force, but the source of the mobilising power that would eventually sweep away Dutch rule. Still, in the case of Islamic marriage law versus Dutch civil law I found myself instinctively agreeing with the Dutch court, or at least understanding of its position. It is hard to sympathise with the plight of a frustrated marriage to a minor. It is interesting how this case echoes Dutch fears about the violation of Maria Hertogh, the Dutch girl whose case caused race riots in Singapore in 1950. The Malay family that had adopted her while her white parents were locked away in Japanese concentration camps refused to give her up, and betrothed the underage girl to an older boy. Another echo is the important love story of Saïdjah and Adinda in Max Havelaar, which was also frustrated by Dutch colonial authorities.

    Despite the different perspectives adopted by the Indonesian and the Dutch writers, I do see another parallel between This Earth of Mankind and Oeroeg, the tiny book from 1948 condemned by the representatives of a government fighting a war against the fledgling Republik Indonesia. In both, we have a ‘native’ boy gaining national consciousness as he learns to see the colonial system for what it is and understands Indonesia’s place in the world. This often painful process reminds me of the similar struggle I have read so much about that went on in China in the late 19th and early 20th century. It was this process that would determine the future shape of the postcolonial state. This is what makes This Earth of Mankind so rewarding to read: it is almost a meditation on nationalism. In the struggle for freedom of your community, it is one of the strongest weapons.

  • Closed meritocracy in a segregated Dutch society

    It must have been a news article on the occasion of a report from the Netherlands Institute for Social Research (Sociaal en Cultureel Planbureau; SCP) where I read this interesting observation: the Dutch upper class is both very open and closed. This outwardly nonsensical statement could be rephrased by saying that the Netherlands has ‘closed meritocracy’. It is very possible to join the elite, but once you have been allocated to a group, the borders close. Subsequently, there is very little interaction amongst the different groups. This is the direct consequence of the Dutch educational system.

    Our school system in the Netherlands has three (four) tiers. After an optional stint at nursery school each child has to go to primary school for eight years when they turn four years old. An exam and the opinion of your teacher determines to what kind of secondary school you will go; your educational level is determined when you are twelve. In theory you can stack levels, but that rarely happens. Only the highest level, VWO, grants you direct access to an academic Bachelor.

    The consequence is that once you get into the right secondary school and manage to stay in, your membership of the middle or upper class is virtually assured. Starting from puberty Dutch children are socialised into their stations in society. This allows everyone, even those from humble backgrounds, to learn ‘proper’ behaviour and keeps them on track to finish with the rest of their cohort. It also clearly demarcates the boundaries between the classes. People who are part of the elite not because of inalienable birthright constantly have to signal and stress their belonging.

    My background is not humble, but it is also not spectacular. I come from a countryside family, and my brother and I are the first to go to university. In the Dutch system this is perfectly possible. Once we will graduate with a master’s degree, we will be part of the upper middle class. With that comes a set of thoughts, behaviour and social spheres that are very different from those of the world in which we grew up. Our meritocracy is open, because everyone can be selected, but closed, because the separation seals the groups off socially at a very early stage.

    Dutch society in the past was plagued by what is called the verzuiling, the ‘pillar-isation’. Everyone was part of their own group. You had the labourers, the Catholics, myriads of Protestant denominations, the urbanite left-wing, and so on. These groups had their own news papers, public broadcasters, social organisations, political parties, and even shops. Even though the other was better, my grandparents would only shop at the baker who went to their church.

    These denominational pillars are gone now. But commentators argue, and I agree, that a new kind of pillar system has come up: education. Whereas in the past people with different educational levels could be found in one pillar, these days different educational classes lead different lives. Papers and political parties seem now to be speaking to the world views of distinct educational groups—de Volkskrant used to be the Catholic daily, is now the paper of the centre-left elite—rather than of different religious or political convictions. If you have money, you go to concept stores, if you need to watch every penny, you shop at Aldi or Lidl.

    There is very little exchange between the educational classes. SCP research showed that people marry within their class, have friends within their class and live amongst their class. When I leaf through the country’s main tabloid I see a different country.

    The SCP argued that one important change with the past is that there are less people in the lower educated group that are there because they missed out on educational opportunities. Where I come from it was not uncommon in the past for parents to send their children to lower-level secondary schools than possible, because that was what befitted their station. Nowadays that would be unthinkable. Study finance and the growth of universities and polytechnics have done the rest. In other words: it seems that our meritocracy is working well, but because of that is only making inequality worse.

    The current situation of deep cleavages is not conducive to the solidarity that is necessary to keep up our welfare state. If there is no interaction amongst the classes, there is no understanding of what matters to people outside your own group. A clear example was the public outrage against salary increases for the directors of state-owned (because state-rescued) bank ABN AMRO of €100,000 a year. When the bankers appeared before a parliamentary commission they were incredulous. To them it seemed very reasonable.

    Worse is that empathy is necessary for the good functioning of our government. Policy makers need to have some relation to the life world of all classes in our society. If voters all live in their own world, they will drive their parties to different extremes and be estranged from politics when inevitably compromises have to be made that seem inconceivable from the voter’s perspective.

    Another issue is that the meritocracy is not entirely fair. The primary school teacher’s advice matters more than the final exam when it comes to your secondary school level. It is a well-known fact that non-white pupils get lower advices than white pupils. When I tried to find the recent newspaper article to support this claim, I instead found one from 2007; this issue has been playing for a while.

    Moreover, social mobility is never absolutely blind to background. Children from parents with an academic background have higher changes of making it to university too. This is in part related to natural selection, but has also to do with their environment: better family life, more stimulation, better neighbourhoods with better schools, and so on. As the educational classes become more physically concentrated, this disparity will only become more pronounced.

    What can be done against this? Discrimination is obviously something that has to be eradicated via action. But if besides that our meritocracy works well, the education system ought to be left alone. Instead, we should look carefully into ways to weaken the walls between the groups. Perhaps one solution can be gleaned from officially multiracial Singapore.

    There, around 80% of all housing is public and the government uses that to enforce a policy whereby every flat has to reflect the ethnic composition of the population. The Netherlands, whose urban planning was a source of inspiration for Singapore, could be inspired in its turn: the government ought to make neighbourhoods a reflection of the educational composition of our population.

    Kurhaus and apartments at the beach in The Hague.
    Kurhaus and apartments at the beach in The Hague.

  • Ironies of history captured in photo

    Bijeenkomst presidentieel paleis

    The above picture shows the delegation of the Dutch prime minister, who is currently on a trade mission in Indonesia, meeting with their Indonesia hosts inside the Presidential Palace in Jakarta. The irony here is that Merdeka Palace—named after the slogan of the Indonesia struggle for independence, ‘freedom’—was built as Paleis Koningsplein, the residence of the governor-general of the Dutch East Indies.

    Where now hang portraits of former presidents, once were the solemn gazes of Dutch kings caught in paint. The very red and blue flag standing proudly in this room stands for everything that was prosecuted from here.

    The Delftware in the back and the Dutch colonial architecture show there is a historical link that cannot be forgotten. But it is clear that the tables are turned. Where the power of The Hague was once on display, the Dutch prime minister is now a humble guest, hoping to be noticed amongst other possible trade partners. This is the irony of history.