De Zuidoost-Aziatische stadstaat Singapore heeft 5.7 miljoen inwoners. Maar slechts 3.5 miljoen daarvan zijn staatsburger. Dat betekent dat, afgezien van de 500,000 mensen met een permanente verblijfsvergunning (Permanent Residents, afgekort: PRs), Singapore 1,7 miljoen buitenlandse inwoners heeft. (Ter vergelijking: met zulke verhoudingen zouden in Nederland slechts 10 van de 17 miljoen inwoners staatsburger zijn, in België 7 van de 11 miljoen.) Deze zijn te verdelen in ruwweg twee groepen: laagbetaalde gastarbeiders en huishoudelijke hulpen die veelal in grote slaapzalen in de buitenwijken wonen en hoogbetaalde expats in luxe condominiums. Daartussen bevindt zich de Singaporese middenklasse, die grotendeels onderdeel is van de 80% van de lokale bevolking die in de gesubsidieerde publieke woningbouw woont (HDBs). Voor hen zijn die grote aantallen buitenlandse arbeiders een gevoelig punt dat altijd onder de oppervlakte van het streng gecontroleerde publieke discours aanwezig is.
Hoewel Singapore het vrij goed deed aan het begin van de Covid-19-pandemie, ging het land toch op slot van begin april tot eind juni nadat het virus in de overvolle slaapzalen van de gastarbeiders terecht was gekomen. Daarbovenop kwam nog de grote economische klap voor de erg van internationale handel en reizen afhankelijke economie. Bestaande ontevredenheid met de regeringspartij PAP (People’s Action Party) werd hierdoor aangewakkerd en bij de verkiezingen van 10 juli won de oppositie een ongekend hoog aantal van 10 [sic] van de 93 zetels. Sindsdien is de kwestie van buitenlanders die Singaporese banen ‘stelen’ weer tot leven gekomen, hoewel de door de overheid in toom gehouden media probeert de boel niet te veel op te voeren.
Hoewel de zorgen breder zijn, gaat een groot deel van de onrust — in bedekte termen — over het grote aantal Indiërs dat in de financiële sector zou werken en baantjes door zou geven aan familie en vrienden uit India. De woede richt zich op het vrijhandelsverdrag tussen India en Singapore, CECA. Het enige bewijs daarvoor zijn anekdotes op sociale media, maar de overheid geeft zoals ze gewend is vrij weinig gegevens vrij, dus het kan ook niet makkelijk weerlegd worden. Racisme speelt zeker een rol. Driekwart van de Singaporezen is van etnisch Chinese komaf en dankzij de quotas die ervoor zorgen dat de etnische samenstelling van de publieke woningbouw de landelijke bevolkingsopbouw volgt zijn de Chinese-Singaporezen gewend om bijna overal de meerderheid te zijn. Alleen in de private woningsector ontstaan nu langzaam aan buurten waarin Indiase expats dominant zijn. Gekoppeld aan het feit dat immigranten uit China en India zich niet meer zo sterk aanpassen aan de lokale Singaporese versie van Chinese en Indiase cultuur, leidt dit tot ressentiment.
De werkeloosheid in Singapore is (was?) onder de drie procent en werkgevers klagen over het feit dat ze niet genoeg geschikte mensen kunnen vinden. Toch komt de overheid — die normaal de houding heeft dat ze het altijd beter weten dan de gewone burger vanwege hun meritocratische selectie — met maatregelen om de zorgen tegemoet te komen. Tijdens de campagne hamerde de PAP trots erop dat al 60,000 van de ‘flexible schil’ buitenlandse werknemers hun baan hadden verloren. Daarnaast is het minimuminkomen voor expats om een werkvergunning te krijgen verhoogd van S$3.300 (< €2.000) per maand tot S$3,600 (> €2.200) per maand, met een nog hogere vereiste voor de financiële sector.
Maar politiek verandert er niet zo heel snel. Parlementslid voor de oppositiepartij Workers’ Party (WP) Sylvia Lim riep op tot herziening van de rol van ras op veel beleidsterreinen, onder andere in de publieke woningbouw, maar ik verwacht niet dat de regering daar echt op in zal gaan. Ondertussen viel premier Lee Hsien Loong weer terug op de oude gewoonte van de PAP om met dreigende taal de oppositie af te doen als een risico voor de eenheid van Singapore. Een verdediging van het belang van een open immigratiebeleid voor Singapore is nodig om te voorkomen dat de bevolking zich er nog verder tegen keert, maar om dat te bereiken zal de regering ook moeten laten zien dat ze in staat zijn de luisteren naar de zorgen die er leven onder een bevolking die te kampen heeft met groeiende ongelijkheid.